Выбрать главу

De oude rechercheur bleef Wiggers vriendelijk aankijken, maar ondanks die blik leek Wiggers zich steeds ongemakkelijker te voelen.

‘U heeft uw huis te koop staan?’

Wiggers keek even naar de verhuisdozen en de poster op het raam.

‘Ja. Het eh… het werd me een beetje te duur hier. Dure buurt, groot huis. Ik heb iets anders gekocht. Kleiner huisje.’

Van Opperdoes keek Jacob aan. Jacob haalde even zijn schouders op.

‘Het kan…’ zei hij cryptisch tegen zijn collega.

‘Het kan zeker, Jacob. Mensen hebben nogal eens problemen, deze tijd. Crisis, banken die moeilijk doen. Incassobureaus.’

Wiggers viel ineens uit.

‘Vuile honden zijn het, die bureaus. Ze knijpen en ze knijpen tot er geen cent meer bij je te halen is. Je kan ze nog zo vertellen wat je situatie is… en zeggen dat je ze netjes zal betalen, maar ze hebben het fatsoen verdomme niet eens om hun brieven met een naam van een medewerker te ondertekenen… Je weet niet eens met wie je te maken hebt. Als je helemaal niets kunt, dan kun je nog altijd bij een incassobureau werken!’

‘Of bij parkeercontrole…’ zei Jacob zacht.

Na zijn uitbarsting greep Wiggers zich vast aan zijn bureau. Hij schoof de brieven van de belastingdienst en de incassobureaus op een stapeltje en legde die in een bureaula. Met ietwat angstige ogen keek hij Van Opperdoes aan.

Die legde zijn hand warm op de schouder van Wiggers.

‘Hoe heeft u die aangifte kunnen doen?’ vroeg hij.

‘Wat bedoelt u daarmee?’

‘Als ik in uw ogen kijk, zie ik een man die niet kan liegen. Dat zie ik niet zo vaak, in mijn werk.’

Wiggers keek weg, beschaamd.

‘Uw auto is niet gestolen. U heeft hem verkocht… en u heeft aangifte gedaan om het geld van de verzekering terug te krijgen. Waar of niet?’

Wiggers schoof achteruit in zijn stoel om onder de dwingende hand van Van Opperdoes uit te komen. Maar die bleef hem vasthouden.

‘Ja,’ piepte Wiggers. ‘Ik kon niet anders…’

Hoofdschuddend klopt Van Opperdoes hem op de schouder.

‘Gaat u maar even mee…’

Als een gebroken man zat Wiggers in de verhoorruimte.

‘Alles zat tegen. Mijn baan weg, mijn vrouw weg. Ik had niks meer, en toen kwam ik een man tegen die aanbood om mijn auto te kopen. Ik zou hem dan op kunnen geven als gestolen. Hij zei dat ze die auto toch nooit terug zouden vinden. Hij had het over iets met katten…’

Jacob hielp hem. ‘Omkatten.’

‘Dat zei hij, ja…’

‘Omkatten is het veranderen van de auto. Chassisnummer wegwerken… en een ander kenteken geven.’

Wiggers knikte begrijpend.

‘In ieder geval, er was geen risico voor mij, zei hij. Nou, dat had hij dus verkeerd gezien.’

‘Criminaliteit bestaat niet zonder risico, meneer Wiggers.’

‘Nee, dat is me nu wel duidelijk.’

Wiggers zat diep ineengedoken in zijn stoel.

De oude rechercheur wenkte. ‘Jacob, kom je even mee?’

In de aangrenzende kamer konden ze via een eenrichtingsspiegel Wiggers in de gaten houden. Hij bleef zitten zoals ze hem hadden achtergelaten, diep in elkaar gedoken en volkomen gebroken.

‘Wat denk je, zou hij zijn eigen auto hebben zien rijden en geprobeerd hebben die terug te krijgen?’

Van Opperdoes keek door de spiegel.

‘Daar heeft-ie de ballen niet voor, om het maar eens op z’n Amsterdams te zeggen. Hij zat in de problemen en heeft iets stoms gedaan. Dat is alles.’

‘Denk je?’

Van Opperdoes knikte langzaam.

‘Het enige wat ik wil weten van die man, is wie die auto van hem heeft gekocht.’

‘Dat weet ik niet…’

‘Meneer Wiggers, u heeft een afspraak gemaakt met iemand om uw auto te laten stelen. U heeft geld gekregen, en u heeft uw sleutel aan iemand afgegeven. Zo moeilijk kan het niet zijn.’

Wiggers verschoof ongemakkelijk op zijn stoel.

‘Toch is het zo. Ik kwam hem tegen in een café. Hij komt daar wel vaker, maar ik ken zijn naam niet. Ik zat met hem te praten… Ik had een paar biertjes op, ik ging denk ik nogal tekeer over incassobureaus en over de mensen die nog geld van me kregen, mensen die geen enkel begrip hebben voor de ellende waar iemand soms, buiten zijn schuld, in kan zitten. Toen stelde hij me voor… nou ja, dat dus… van mijn auto.’

‘Welk café was dat?’

‘Hier om de hoek, op de Linnaeusstraat. Kuiper. Leuke nieuwe tent, gezellig, daar niet van.’

‘Komt die man daar ook vaak?’

Van Opperdoes keek Jacob aan. ‘Het gaat niet werken om daar vanavond, of een paar avonden, te gaan zitten afwachten of er iemand komt. We moeten iets meer hebben.’

Jacob keek Wiggers aan.

‘Hoe goed kunt u hem omschrijven?’

Wiggers leek blij met een kans om zijn medewerking te verlenen. ‘Best wel goed, denk ik.’

Jacob stond op. ‘Ik ga even een telefoontje plegen.’

Binnen een halfuur kwam een man de verhoorruimte binnen met een enorm schetsblok, een notitieblok en een bak vol stiften en krijt. Jacob en Van Opperdoes gaven de twee mannen een kop koffie en gingen naar hun werkkamer.

In de verhoorruimte liet de tekenaar zijn notitieblok aan Wiggers zien. Het zat volgeplakt met door de tekenaar uitgeknipte foto’s uit bladen van hoofden en gezichten. Hij liet Wiggers steeds een ander gezicht aanwijzen, om zo tot een idee te komen van de man die hij moest gaan tekenen. Nadat hij een algemeen beeld had van wat voor ‘soort’ gezicht de onbekende koper van de auto had, liet hij Wiggers meer en meer details geven: ogen, wenkbrauwen, jukbeenderen, wel of geen snor, kleur haar, soort haar….

Daarna begon hij te schetsen, met in zijn ene hand een krijtje en in de andere een gom. Steeds als hij iets had getekend, vroeg hij of het goed leek. Klopte er iets niet, dan veegde hij het weg en begon overnieuw. Zo ontstond een tekening van de koper.

Na ongeveer anderhalf uur klopte de tekenaar op de afgesloten deur.

Jacob deed de deur open en liet Wiggers eerst terugbrengen naar de cel, beneden bij de wachtcommandant.

Alsof het een onbetaalbaar kunstwerk betrof, hield de tekenaar zijn tekening eerst voor zich, zodat Van Opperdoes en Jacob het resultaat nog niet konden zien.

‘Is het gelukt?’ vroeg Van Opperdoes met een glimlach.

‘Die meneer was zeer tevreden met het resultaat,’ sprak de kunstenaar zuinig. Toen draaide hij de tekening om.

Het gezicht van de neergeschoten Peter Donkers staarde hen aan.

Hoofdstuk 16

De verpleegster op de derde verdieping van het olvg zat weer voorovergebogen achter de balie.

Van Opperdoes sprak haar fluisterend aan. ‘We zijn er weer…’

Nu keek ze meteen op en glimlachte. ‘De rechercheurs… kijk eens aan. Alweer.’

‘Alweer, ja…’ antwoordde Van Opperdoes op zijn allercharmantst. ‘We hebben van tevoren niet gebeld, maar mogen we nog even naar meneer Donkers?’

‘Had u dat nou maar wel gedaan, dat had u een ritje hiernaartoe gescheeld,’ sprak ze fronsend.

‘Want? Hij is toch niet dood?’ vroeg Van Opperdoes geschrokken.

‘O, nee, integendeel zelfs. Peter Donkers heeft vanochtend het ziekenhuis verlaten.’

Jacob was verbaasd. ‘Meen je dat nou? Dat is dan snel gegaan. Zo lekker zag hij er gisteren nog niet uit, met al die slangen in zijn lijf.’

Ze klapte het dossier waar ze in bezig was dicht en nam een andere van de stapel. Daar keek ze even in.

‘Dat klopt, hij is tegen het dringende advies van de doktoren weggegaan. Op eigen risico, zeg maar.’

‘Hoe laat was dat?’

Ze keek weer in het dossier.

‘Om negen uur al. Meteen nadat de slangen waar u het over had, verwijderd waren.’

‘Dank je wel,’ zei Van Opperdoes en wilde weglopen, toen hem iets te binnen schoot.