‘Weet je wat? Dan bellen we hem wel even. Hebben jullie in zijn dossier ook een telefoonnummer van hem? Of van familie?’
Ze keek Van Opperdoes schalks aan.
‘U weet best dat u dat niet mag vragen.’
Ze legde met een nadrukkelijk gebaar het dossier boven op de stapel.
‘Ik ga even koffie halen. Veel succes met uw onderzoek. Even tussen u en mij: zo heel aardig was meneer Donkers niet voor ons…’
Ze verliet de balie en er was in de hal verder niemand van het verplegend personeel te zien. Peter van Opperdoes pakte het dossier van de stapel en sloeg het open.
‘Je weet dat je het later moet verantwoorden, als we hem via dat nummer vinden,’ waarschuwde Jacob hem.
Van Opperdoes bladerde tot hij de persoonlijke gegevens had gevonden.
‘Dat zien we dan wel weer. Als we ons verdikkeme aan alle regels moeten houden, lossen we tegenwoordig echt geen enkele zaak meer op. Het wordt toch steeds gekker? Zaken los je op met snelheid, inventiviteit en improviseren. En nog iets, maar daar kom ik later nog weleens op terug. In ieder geval niet met ellenlange aanvragen en processen-verbaal.’
‘Sherlock Holmes?’
‘Nee. Peter van Opperdoes.’
Hij glimlachte en schreef het telefoonnummer dat Peter Donkers aan het personeel had opgegeven snel over.
Ze hadden geparkeerd voor het politiebureau aan het ’s Gravesandeplein, dat naast het olvg ligt. Van Opperdoes keek peinzend in de richting van het Oosterpark, toen ze bij de auto kwamen.
‘Het is wel allemaal Amsterdam-Oost, vind je niet? Is dat toeval?’
‘Toeval bestaat… zeg je zelf altijd. Maar wat bedoel je?’
Van Opperdoes wees van het olvg naar het Oosterpark, dat tegenover de hoofdingang van het ziekenhuis lag.
‘Hier lag Peter Donkers. En daar, vijfhonderd meter verderop, woonde Wiggers, die hem zijn Ford Mondeo heeft verkocht.’ De oude rechercheur draaide zich om. ‘En daar, recht tegenover die woning van Wiggers… is Sint Jacob, waar de moeder van Bertje woont.’
‘En…’
‘Precies. En iemand die we nog niet gesproken hebben.’
‘Daar naartoe dan maar?’
‘Lijkt me een goed plan.’
Traag beklom Peter van Opperdoes de grote trap in de hal van het verzorgingstehuis. De portier had hen nog nageroepen, maar Jacob had met zijn pas gezwaaid en gezegd dat de man stil moest zijn. Hij was mokkend weer achter de balie gaan zitten.
De deur van de kamer van mevrouw Koolschijn stond op een kier. Toen Van Opperdoes de deur iets verder openduwde, zag hij de verpleegster met wie ze de vorige keer hadden gesproken. Ze zat op haar knieën voor de stoel waarin de oude dame zat, en masseerde zachtjes haar handen.
Toen ze Van Opperdoes zag, stond ze snel op en veegde haar handen af aan een handdoek die naast haar lag. Ze weifelde even voor ze naar hen toe liep. Aan haar hele houding kon Van Opperdoes zien dat ze heel goed wist waar de rechercheurs voor kwamen.
Voor haar.
Ze ging met licht gebogen hoofd voor Van Opperdoes staan.
Die stak zijn hand uit. ‘Zullen we maar eens beginnen met voorstellen?’
Toen ze opkeek, zag de oude rechercheur dat haar ogen vol tranen stonden.
‘Ik ben Yvonne van Nierop. Het spijt me dat ik niets heb gezegd tegen u, over Bert.’
Ze gaf beide rechercheurs een hand.
Van Opperdoes knikte licht.
‘Is er een plek waar we even ongestoord kunnen praten?’
Mevrouw Koolschijn had haar hoofd omgedraaid en keek naar hen, hoewel wat er gebeurde niet bij haar binnenkwam.
Ze ging hen voor naar een vergaderkamer, die leeg was.
Van Opperdoes trok zijn zware montycoat uit en hing die over de stoel.
‘Wilt u koffie?’ vroeg Yvonne.
‘Dat komt straks wel. Je weet dus waarom we hier zijn?’
‘Omdat ik iets met Bert heb gehad, denk ik? Dat heb ik niet gezegd… maar het was wel zo.’
‘En waarom heb je dat niet verteld?’
‘Ik dacht… ik had…’ Ze stokte. ‘Ik dacht dat het er niet toe deed. En toen u weg was, wist ik dat het stom was. Maar ja… toen kon ik niet meer terug. En hoopte ik dus maar dat u er niet achter zou komen.’
Van Opperdoes observeerde haar. Ze was of heel oprecht, of een waanzinnig goede actrice. En dat laatste had hij vaker meegemaakt.
‘Jij bent bij Bertje thuis geweest.’
Met een ruk keek ze op. ‘Hoe weet u dat?’
Ze had iets te lang moeten nadenken over het antwoord, alsof ze nooit had verwacht dat deze rechercheurs dat te weten zouden komen.
‘Hoe was dat, bij hem?’
‘Leuk. Bertje was wel een beetje apart, maar…’ Ze haalde haar schouders op.
‘Dat vond je wel spannend.’
‘Ja, eigenlijk wel.’
‘Is jou wel eens iets opgevallen, bij hem binnen?’ wilde Jacob weten.
Ze schudde haar hoofd. ‘Leuk huisje. Hoezo?’
‘Ben je wel eens zomaar bij hem geweest? Gewoon, langsgelopen en aangebeld?’
Ze moest glimlachen. ‘Dan kende u Bertje niet. Dat zou hij niet hebben goedgevonden. Nee, het ging allemaal op afspraak. Het was allemaal geregeld.’
‘En hoe zag het er binnen bij hem uit?’
Nu fronste ze. ‘Gewoon… netjes. Hoezo?’
‘Yvonne, heb je enig idee wat Bert voor werk deed?’
Ze schudde haar hoofd.
‘Nee. Waarschijnlijk iets illegaals, maar ik heb er nooit naar gevraagd.’
Van Opperdoes leunde achterover. ‘En Jacqueline, die ken je.’
‘Die is weleens meegekomen, op bezoek bij zijn moeder. Verder ken ik haar niet.’ Ze keek de twee rechercheurs met grote ogen aan. ‘Moet ik nu naar de gevangenis?’
‘Yvonne, wat heb je misdaan? Je hebt niet tegen ons verteld dat je Bertje kende, en je hebt een verhouding gehad met een man die met een andere vrouw was. Denk je dat je daar de gevangenis voor in moet?’
Ze schudde haar hoofd. De twee namen afscheid en lieten haar achter in de vergaderkamer.
Toen Peter van Opperdoes de deuren van het Sint Jacob achter zich liet, tikte hij Jacob op de schouder.
‘Bel jij Cathelijne de Wind eens op, of ze hier in de buurt is?
Het hoofdkantoor van de GGD was om de hoek van de Plantage Middenlaan, waar het Sint Jacob was gevestigd. Peter van Opperdoes en Jacob liepen naar de eerste verdieping, waar een glazen deur toegang gaf tot de balie van de artsen van de GGD. Cathelijne stond al op hen te wachten.
‘Jullie zitten me toch niet op te jutten, hoop ik? Ik weet nog niks van het tijdstip van overlijden.’
Van Opperdoes maakte een geruststellend gebaar.
‘Daar komen we niet voor. Doe rustig aan. Wat ik wil weten, en wat we vergeten zijn te vragen: de verwurging van Bertje van de Dijk… kan een vrouw dat gedaan hebben?’
Cathelijne glimlachte.
‘Hangt ervan af wat voor vrouw. Ik ken Russische kogelstootsters die een bus op kunnen tillen.’
‘Het gaat om twee gemiddelde vrouwen, zeg maar.’
Cathelijne beet op haar onderlip.
‘Bertje zat in een auto. Als hij gewurgd is op de plek waar hij zat… namelijk achter het stuur… dan zijn er twee mogelijkheden waarop hij gewurgd kan zijn. Namelijk van opzij, en dan heb je denk ik wat meer kracht nodig, omdat het slachtoffer kan tegenstribbelen en zijn armen vrijelijk kan gebruiken. Als de verwurger echter achter het slachtoffer zit, op de achterbank dus, dan is er relatief veel minder kracht nodig. De dader kan zich geheel concentreren op het verwurgen, zeker als hij een touw of een riem gebruikt. Dan kan de dader desnoods zijn knieën tegen de stoel van het slachtoffer aandrukken, en aantrekken maar.’
‘Breekt dan ook zijn tongbeen?’
Cathelijne glimlachte. ‘Dáár heb je nou niet heel veel kracht voor nodig. Een tongbeen breekt snel. Het is meer het aantrekken en dan het uithoudingsvermogen om het vol te houden, waar de kracht voor nodig is. Iemand is niet binnen tien seconden gewurgd. En dan heeft de dader natuurlijk kracht nodig bij een frontale verwurging, als het slachtoffer probeert los te komen.’