Jacob bleef streng kijken. ‘Dat zeggen ze allemaal. Kom maar eens even mee.’
‘O, nou… als het moet… dan…’ De man sjokte met een zwaar gemoed richting tussendeur. Toen hij langs Jacob naar boven was verdwenen, knipoogde Jacob naar de wachtcommandant en de agenten achter de balie, die hun lachen moesten inhouden. Vlak voordat Jacob de deur afsloot, zag hij op de bank in het publieksgedeelte Gilbert Lausberg nog zitten. Hij liep naar hem toe.
‘Zat u nog op ons te wachten?’
Lausberg schudde zijn hoofd. ‘Nee, nee… ik dacht… ik combineer even twee dingen. Ik denk dat een van onze rekeningen gekraakt is. Dat hoor je toch weleens, dat er een pasje is… hoe heet dat ook alweer?’
‘Geskimd?’
‘Ja, dat is het. Dat er een pasje is geskimd. Ik denk dat er met een van onze rekeningen iets mis is gegaan. Er is in een paar dagen vrij veel geld opgenomen, en mijn vrouw en ik weten van niks. Het is alweer een tijdje geleden gebeurd… maar ja, die rekening was van mijn vrouw en ze gebruikte hem bijna nooit.’
‘Ja, die dingen gebeuren helaas veel te vaak. Dan moet u maar aangifte doen. Ik zou het met alle genoegen zelf opnemen, maar dan moet u even geduld hebben.’
Gilbert Lausberg moest glimlachen. ‘U heeft het druk met uw parkeercontroleur. Dat hoorde ik. Nee, die vriendelijke agente daar achter de balie bood al aan om het te doen.’
Hij boog zich glimlachend voorover. ‘Pak die controleur maar goed aan. Ik heb ook veel te vaak ruzie met ze gehad.’
‘Zal ik doen…’ zei Jacob en hij verdween snel naar boven.
De parkeercontroleur zat, als een bedeesde schooljongen die bij de rector was geroepen, op een stoel tegenover Peter van Opperdoes.
‘Ben je al begonnen?’ vroeg Jacob, nog nahijgend van het rennen op de trap.
‘Op de een of andere vreemde manier leek me dat beter,’ antwoordde Van Opperdoes droog.
De controleur keek heen en weer tussen de twee rechercheurs en snapte er niets van.
‘Meneer… het gaat even over het volgende. We hebben een lichaam gevonden in een auto in het water, die u een bon heeft gegeven.’
‘Een bon?’
‘Zo’n ding achter de ruitenwisser.’
‘Ah, u bedoelt een naheffingsaanslag. Dat is een aanslag van de belasting. Geen bon. Geen straf.’
‘Noem dat maar geen straf, als je vijftig euro moet betalen als naheffing voor een aanslag van vijftig cent!’
‘Jacob…’ suste Van Opperdoes. ‘Neem het hem maar niet kwalijk, hij heeft net ook een bon… naheffingsaanslag gekregen.’
‘Wat vervelend,’ grijnsde de controleur. ‘Kaartje vergeten te kopen?’
‘Nee, een blinde controleur getroffen, die het bordje POLITIE in onze rechercheauto niet zag.’
‘Jacob…’ probeerde Van Opperdoes weer. Hij richtte zich tot de controleur.
‘Deze aanslag heeft u uitgeschreven. Kunt u zich daar nog iets van herinneren?’
De man bekeek het papier van de gemeente, dat de oude rechercheur hem gaf. Hij probeerde zich iets te herinneren, dat zag Van Opperdoes duidelijk.
‘Wat wilt u weten?’
‘Het allerbelangrijkste is of er iemand in de auto zat.’
‘Bij de auto… of echt erin?’ vroeg de controleur slim.
‘Echt erin,’ verduidelijkte Van Opperdoes.
Jacob lichtte toe: ‘Ik neem aan dat u naar binnen kijkt of er een bonnetje in ligt. Als er dan iemand in de auto zit, zie je dat toch, neem ik aan?’
De controleur knikte. ‘En dan zal ik die meneer of mevrouw ook aanspreken, rechercheur. En vragen of hij misschien een kaartje in zijn broekzak heeft, of iets dergelijks.’
‘En…?’ wilde Jacob weten.
‘Wat?’
‘Kunt u zich herinneren of er iemand in zat?’
‘O nee… er zat zeker niemand in die auto. Ik heb een goed geheugen. En zo vaak zit er niet iemand in de auto. Meestal komen ze aanrennen vanaf de parkeerautomaat, of uit een winkel. Als er iemand in de auto zit die mij aan ziet komen, rijden ze meestal snel weg.’
‘Dus deze Ford stond geparkeerd, er was niemand bij, en u heeft er een bon op geplakt,’ vatte Jacob even bondig samen.
‘Een naheffingsaanslag ja, dat is juist, meneer. Zo is het gegaan.’
‘Mag ik u hartelijk danken dat u ons heeft willen helpen?’ rondde Van Opperdoes af. ‘Het enige wat voor ons van belang kan zijn, is het volgende: heeft u op die dag, op dat tijdstip, nog andere auto’s daar bekeurd? Of voorzien van een aanslag?’
Nu glimlachte de controleur weer. ‘Dat zou ik moeten nakijken, maar dat wil ik met alle plezier doen.’
Hij stond op en liep naar de deur. Daar draaide hij zich nog even om, en richtte zich tot Jacob. ‘Als u die aanslag nog voor mij heeft, wil ik wel even kijken of ik iets voor u kan doen. U was tenslotte in functie, nietwaar?’
Jacob dacht terug aan de bon, en hoe hij hem verfrommelde en weggooide. ‘Ik eh… ik heb hem hier niet meer.’
Een glimlach van ijs verscheen weer op het gezicht van de controleur. ‘Dan kan ik helaas niets voor u doen. U hoort nog van me, betreffende eventuele andere auto’s daar. Dag heren, ik kom er zelf wel uit.’
Jacob zat als stomgeslagen op zijn bureau. ‘Wedden dat hij het zelf was, die mij die bon heeft gegeven?’
‘Ik zou er niet vreemd van opkijken. Wat doen we nu? Als we ervan uitgaan dat Bertje Peter Donkers heeft neergeschoten… dan is die zaak opgelost, want Bertje is dood. Zou Jacqueline Bertje dan vermoord hebben?’
Jacob haalde zijn schouders op. ‘We hebben een datum waarop Bertje waarschijnlijk vermoord is. We kunnen allicht onderzoeken of ze een alibi heeft voor die dag, ná het tijdstip waarop deze bon is geschreven. Want we kunnen er ook van uitgaan dat Bertje nog leefde toen deze bon geschreven werd. Immers… de auto lag niet in het water en Bertje zat nog niet in de auto.’
‘Scherpe conclusie. Laten we maar eens kijken of ze thuis is.’
Hij stond op en pakte zijn montycoat, maar Jacob bleef zitten, in gedachten.
‘Ja, scherpe conclusie… maar weet je wat er niet in past?’
‘Nou?’ wilde Van Opperdoes weten.
‘De moord op die Italiaan.’
Van Opperdoes keek op. ‘Inderdaad. Die is gepleegd… nadat Bertje vermoord is. En ik denk niet dat Jacqueline het gedaan heeft.’
‘Want…?’
Van Opperdoes leunde achterover met zijn handen achter zijn hoofd.
‘Bert is gewurgd in een auto… en in het water terechtgekomen van een drukke gracht, waar veel mensen zouden kunnen lopen. Peter Donkers is in zijn buik geschoten, op straat. Maar die Italiaan is professioneel geliquideerd. Twee schoten in het hart en een in het hoofd, toch? Op een donkere, verlaten parkeerplaats ver buiten Amsterdam. Dat ruikt naar een echte liquidatie in de onderwereld.’
Jacob knikte langzaam. ‘Dat klopt. Maar Bertje zat ook in de onderwereld. Hij regelde van alles voor ze. Huizen, auto’s.’
Van Opperdoes twijfelde zichtbaar. ‘De misdrijven zijn te verschillend. Bovendien… in onze theorie zou Jacqueline Donkers de enige zijn die de moord op die Italiaan gepleegd zou kunnen hebben. Want Bertje was al dood en haar broer lag al in het ziekenhuis. Zie jij haar een kille liquidatie uitvoeren?’
Jacob haalde zijn schouders op. ‘Als zij Bertje gewurgd heeft, dan zou dat meer een crime passionele zijn geweest. Haar ex- vriendje. Misschien was ze wel heel boos op hem.’
‘En boze vrouwen… je weet wat ik gezegd heb.’
Jacob stond zuchtend op. ‘Ik weet het.’
‘Weet je nog wat voor een antwoord ze gaf, toen we vroegen wie haar broer had neergeschoten?’
‘Geen antwoord,’ herinnerde Jacob zich.
‘Precies… en misschien weten we nu waarom.’
Na een paar minuten wachten deed Jacqueline Donkers de voordeur van haar woning open.
‘Ik weet niet waar hij is.’