Выбрать главу

Met een glimlach wees ‘de snijer’ op het lichaam.

‘Leggen jullie hem weer in de koelcel?’

Jacob trok een lelijk gezicht.

‘Doet het systeem het alweer?’

Jacob stond naast de auto, die op de kleine parkeerplaats bij het mortuarium onder de vu stond geparkeerd. Hij had zijn kladblok op de motorkap van de auto gelegd en hield een pen in de aanslag. Verrast veerde hij op.

‘Ja?’

De wachtcommandant die hij aan de telefoon had, gaf hem de gegevens door van de auto waar Bertje van de Dijk in was gevonden.

‘Op welke naam staat de auto geregistreerd? En heb je het adres?’

Van Opperdoes keek nieuwsgierig mee naar wat Jacob opschreef. Hij fronste. Dit had hij niet verwacht en misschien was deze zaak sneller opgelost dan hij in eerste instantie had gedacht.

De auto waarin Bertje van de Dijk was gevonden, stond namelijk niet op naam van Bertje van de Dijk.

Hoofdstuk 6

Het huis torende hoog boven de twee rechercheurs uit.

‘Weet je zeker dat het hier is?’ vroeg Peter van Opperdoes voorzichtig.

Jacob keek voor de zekerheid nog eens op zijn papiertje, maar het adres en het huisnummer klopten.

‘Het is hier. G. Lausberg, dat is de naam van de eigenaar van de Ford Mondeo. Hoezo?’

Van Opperdoes fronste. ‘Niet echt iets voor de eigenaar van een Ford Mondeo.’

Jacob haalde zijn schouders op. ‘De crisis slaat overal toe. Bovendien, zo oud was die auto nou ook weer niet… en de huizen worden goedkoper.’

‘Je kan het met goed fatsoen niet eens een huis noemen. Waar ik woon, op de Brouwersgracht, dat is een huis. Dit is… hoe zal ik het zeggen… een woning.’

De woning stond tegen het Vondelpark aan, op een kruising van twee brede straten in het duurste deel van Amsterdam. De rechercheurs stonden voor een monumentale ingang, die door de pilaren aan weerskanten van de entree het gevoel gaf alsof je op het punt stond een Griekse tempel te betreden.

Van Opperdoes wees naar boven. Jacob zag op verschillende plekken bij de voordeur en aan de bovenzijde van de woning camera’s hangen.

‘Wat wil je, met zo’n huis… die willen weten wie er op de stoep staat.’

Van Opperdoes zag dat een van de camera’s, die onder het dak hing, bewoog. Kennelijk waren ze gezien.

Jacob zwaaide even naar de camera en drukte op de bel, waarna een diepe klank door de woning galmde.

Binnen een seconde hoorden ze een zachte klik en een kortaffe vrouwenstem weerklonk.

‘Ja?’

Van Opperdoes moest even zoeken en vond toen een goed verborgen intercom naast de deur.

‘Mijn naam is Van Opperdoes, van de recherche. We willen graag even iemand spreken.’

Het bleef even stil.

‘Iemand? Wie dan?’

De stem klonk meteen anders… zachter, vrouwelijker.

‘We komen voor Gilbert Lausberg.’

Weer bleef het even stil voordat de stem opnieuw klonk, met een zweem van angst erdoorheen.

‘Dat is mijn man. Is er iets met hem gebeurd?’

Van Opperdoes probeerde haar meteen gerust te stellen.

‘Nee, dat niet. Schrikt u niet. Kunnen we even binnenkomen? Het is een beetje lastig converseren op deze manier.’

Vrijwel direct klonk er een zachte klik, die aangaf dat de deur ontsloten werd.

Van Opperdoes duwde zachtjes tegen de robuuste deur, die langzaam openzwaaide en een zeer ruime hal onthulde. In het midden van de ruimte hing vanaf de derde verdieping een enorme kroonluchter naar beneden, die zacht licht verspreidde. Links en rechts in de hal stonden brede deuren open, die toegang gaven tot een keuken en, aan de andere kant, iets wat op een werkkamer leek. Achter in de hal leidde een brede monumentale trap, bedekt met rood tapijt, naar de bovenste verdiepingen. Vanuit de hal keek je zo naar het dak.

De vloer was bedekt met donkergrijs marmer en aan de muur hingen enorme foto’s van New York en Amsterdam. Zachte voetstappen kwamen dichterbij vanuit de keuken.

Van Opperdoes draaide zich om en zag een vrouw van begin dertig met een charmante glimlach op zich afkomen.

Ze was sportief gekleed in een spijkerbroek met witte gympen, met daarop een t-shirt. Het was een simpel shirt, maar het accentueerde haar figuur op een prachtige manier. Haar lange donkerbruine haar golfde bij iedere stap zachtjes op en neer.

Ze stak haar hand uit, bijna op een manier alsof ze verwachtte dat Van Opperdoes haar een handkus zou geven.

‘Ik ben Karin Lausberg. Normaal gesproken zou ik niet opengedaan hebben, maar ik vertrouw erop dat u bent wie u zegt te zijn.’

‘Meestal ben ik dat ook wel…’ zei de oude rechercheur, die voelde hoe krachtig haar handdruk was, en hij glimlachte. ‘Mijn naam is Van Opperdoes en dit is mijn collega Jacob.’

Ze knikte Jacob vriendelijk toe en schudde ook hem de hand.

‘U maakte me aan het schrikken.’

Van Opperdoes boog zich iets naar haar toe, waardoor een zacht maar sensueel parfum zijn neus bereikte.

‘Echt waar? Heeft u een kwaad geweten?’

Ze lachte hartelijk, waarbij een rij prachtige tanden te zien was.

‘Nee hoor, maar ik zou niet weten waarom de politie hier langs zou komen, behalve als er iets met mijn man gebeurd zou zijn.’

‘Dat is er niet… voor zover wij weten, tenminste. Is hij thuis?’

Ze schudde bijna onmerkbaar haar hoofd.

‘Hij is gisteravond al vertrokken naar zijn werk. Volgens mij sliep hij in Antwerpen en had hij daar vanochtend vroeg een afspraak. Kan ik u misschien helpen? Heeft hij soms weer te hard gereden?’

Jacob keek haar geruststellend aan.

‘We denken niet dat er iets met hem aan de hand is, of dat hij iets verkeerds heeft gedaan.’

‘Gisteravond heeft u hem dus nog gezien?’ wilde Van Opperdoes weten.

Ze keek nu nieuwsgierig van de ene rechercheur naar de andere.

‘Ja, natuurlijk. Ik heb hem zelf naar het station gebracht.’

‘Wat voor werk doet uw man?’

Ze keek Van Opperdoes aan, maar haar glimlach was verdwenen.

‘Jeetje, u wilt wel veel weten. Ik ben eigenlijk wel benieuwd waarom u hier bent. Wat is er aan de hand?’

‘Zullen we dan ergens gaan zitten? Dat praat wat makkelijker.’

Ze schudde haar hoofd even, alsof het iets was waar ze nog helemaal niet aan gedacht had, en waardoor ze weer in de realiteit werd teruggeworpen.

‘Ja, natuurlijk. Neem me niet kwalijk.’

Ze ging hen voor naar de keuken, waar ze haar bezoek een stoel bij een enorme eettafel aanbood.

‘Misschien een kopje koffie?’

Jacob keek met ontzag naar de kookapparatuur die in de keuken stond. Een enorm fornuis met acht kookpitten en twee ovens besloeg zo ongeveer de helft van de muur. Ernaast waren magnetrons geplaatst, en dingen waarvan hij niet wist wat voor functie ze hadden. Het aanrecht stond vol met exotische koffie, en een espressoapparaat dat eruitzag als een glimmend middeleeuws martelwerktuig begon te stomen en te puffen toen Karin de knop omzette.

Van Opperdoes stond op en bestudeerde de machine van dichtbij.

‘Ik ben eigenlijk wel benieuwd wat daar uitkomt. Het zal vast niet veel slechter zijn dat de koffie die wij op bureau hebben.’

Karin glimlachte.

‘Als dat uw basiskennis van koffie is, dan zult u verrast zijn.’

Het duurde even voordat het apparaat druk had opgebouwd, en al die tijd stond Karin naast het apparaat, haar rug naar de rechercheurs gekeerd.

Van Opperdoes keek Jacob even aan. Die maakte een vragend gebaar met zijn hoofd, en Van Opperdoes knikte geruststellend. Ze zouden zo wel ter zake komen.

Karin haalde langzaam een hendel naar beneden en een weldadige geur van verse koffie vulde de keuken.

‘Heeft u er iets in?’

‘Beetje suiker, graag,’ antwoordde Jacob.