Jacob gniffelde. ‘En in de explosie van zijn lusten werd gehinderd door een exclusieve revolver, die tussen de band van zijn pantalon zat geklemd.’
Peter van Opperdoes knikte.
‘De revolver werd door Loesje de Vries positief herkend als een Nagant, die een paar jaar geleden bij een inbraak uit de woning van haar vader werd ontvreemd. Van de diefstal van dat wapen werd door de vader, in het bijzijn van zijn dochter, aangifte gedaan aan het grillige politiebureau aan de Warmoesstraat. Zeker op het moment dat ik daar nog dienst had.’
Jacob negeerde de opmerking. Hij krabde zich een paar maal achter in de nek. ‘Het onderzoek naar de inbraak, zo weten we, werd gedaan door rechercheur Johnny Barendse?’
Peter van Opperdoes onderbrak hem. ‘In samenwerking met een collega van wie wij de naam nog niet kennen.’
‘Precies. En het dossier van dat onderzoek, waarin zelfs de naam van een mogelijke dader werd genoemd?’
De oude rechercheur onderbrak hem opnieuw. ‘Ene Maurits Lepelaar.’
Jacob knikte instemmend. ‘Juist… en dat voor ons zo belangrijke dossier is plotseling spoorloos uit de administratie van het politiebureau aan de Warmoesstraat verdwenen en niemand weet waar het zich bevindt.’
Peter van Opperdoes zuchtte diep. ‘Een rode kaart voor de Warmoesstraat.’
‘Dat mag je wel zeggen.’
Peter van Opperdoes spreidde zijn armen. ‘Inmiddels zijn Loesje de Vries en Maurits Lepelaar het slachtoffer geworden van een moordaanslag… vermoedelijk gepleegd door dezelfde dader.’
Jacob trok zijn neus iets op. ‘Dezelfde dader?’
De oude rechercheur knikte. ‘Dezelfde dader.’
‘Hoe kom je op die gedachte?’
Peter van Opperdoes gebaarde voor zich uit. ‘In zijn woning aan de Westerstraat lag Maurits Lepelaar op zijn buik. Ik heb gisteren, nadat de technische dienst was verdwenen en zij geen kogels in de nabijheid van het slachtoffer hadden gevonden, de wonden van Maurits Lepelaar bekeken. Ik trof… net als bij Loesje de Vries… twee kogelinslagen aan, dicht bij elkaar in de rug. Dat zegt iets omtrent de dader of daderes.’
‘Hoe bedoel je?’
‘De man of de vrouw die het wapen hanteerde, durft zijn of haar slachtoffers blijkbaar niet rechtstreeks in de ogen te kijken op het moment dat hij of zij het vonnis velt.’
‘Laf.’
‘Precies. In Duitsland heeft ver voor de oorlog een beruchte seriemoordenaar geleefd, die zijn slachtoffers altijd door beide ogen schoot, uit angst dat op het netvlies van zijn slachtoffers ook na hun dood het beeld van hun moordenaar zichtbaar zou blijven.
En ik heb jaren geleden aan de Warmoesstraat eens een man gearresteerd die men zonder enige terughoudendheid als keihard en meedogenloos zou kunnen kwalificeren, maar die dezelfde angst kende.’
Jacob knikte begrijpend. ‘Bang om zijn slachtoffer in de ogen te zien.’
‘Ga jij morgenochtend naar de gerechtelijke sectie op het lijk van Maurits Lepelaar?’
Jacob grinnikte. ‘Op de recherchecursus hebben ze mij geleerd dat het bijwonen van een gerechtelijke sectie altijd aan de jongere rechercheur wordt opgedragen.’
Peter van Opperdoes knikte. ‘Dat is het privilege van de ouderen,’ sprak hij gelaten. ‘Daar kom je vanzelf ooit aan toe.’
‘Zal ik alvast wat op papier zetten?’
‘Heb je genoeg aantekeningen?’
‘Absoluut.’
‘Begin maar… in chronologische volgorde.’
‘Ook het begin van jouw eerste treffen met Loesje de Vries hier aan de Raampoort?’
‘Ja.’
‘Ik was daar niet bij.’
De oude rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Dat geeft niets. Ik teken het proces-verbaal toch aan het einde samen met jou. Ik blijf medeverantwoordelijk voor de inhoud.’
Jacob stond van zijn stoel op. ‘Ik ga eerst wat eten.’
Toen Jacob op weg naar zijn patatje oorlog de kamer van de recherche had verlaten, leunde Peter van Opperdoes in zijn bureaustel achterover en staarde voor zich uit.
‘Ben je er?’
‘Natuurlijk. Zolang jij nog niet bij mij bent en daar beneden ronddoolt, blijf ik op je letten.’
‘Dat is lief van je. Ik blijf nog maar een poosje. Het is wel rommelig op deze aardkloot, maar ik ben nog niet aan een hemelvaart toe.’
‘Die dag komt. Het is overigens de vraag of jij toegelaten wordt. Onze Lieve Heer is streng. Je komt hier in de hemel maar weinig politiemensen tegen.’
‘Ik zal mijn best doen. Mijn eerste klus is om deze zaak op te lossen.’
‘Het gaat niet zo best, heb ik begrepen.’
Peter van Opperdoes maakte een afwerend gebaartje. ‘We zijn pas anderhalve dag bezig. Het is een ingewikkeld geval en ik beken je eerlijk dat ik er nog geen steek van begrijp.’
‘Dat zal nog wel een poosje zo blijven.’
‘Hoezo?’
‘Je bent niet zo jong meer. Die oude hersenen van je hebben ook hun beste tijd gehad.’
‘Toe nou.’
‘Ik kan het hier boven beter op mijn gemak bekijken dan jij daar beneden.’
Peter van Opperdoes kwam uit zijn leunende houding naar voren. ‘Er wordt op de deur van de recherchekamer geklopt.’
‘Ik weet wie aan de andere kant van de deur staat. Het zal je verbazen.’
Peter Opperdoes riep: ‘Binnen.’
De deur ging langzaam open en in de deuropening stond een knappe vrouw. De oude rechercheur schatte haar achter in de dertig jaar. Ze droeg een prachtige bruine pelsmantel met capuchon. In keurige, afgemeten pasjes kwam ze naderbij. Toen ze in het licht van de ramen stond, kreeg Peter van Opperdoes een schok. De gelijkenis was markant. Hij meende Loesje de Vries te zien.
Hij kwam traag overeind en schoof wat onhandig een stoel naast zijn bureau. ‘Gaat u zitten. Waarmee kan ik u van dienst zijn?’
Hij keek toe hoe ze haar bontmantel losknoopte en haar betoverende figuur in zacht roze aan hem openbaarde.
‘U bent rechercheur Van Opperdoes?’
De oude rechercheur drukte een brok uit zijn keel. ‘Zeker… dat ben ik.’
‘U behandelt de moord op mijn zuster… mijn jongere zuster… Loesje de Vries.’
Peter van Opperdoes knikte. ‘Dat is mijn taak.’
De vrouw schoof haar stoel nog iets dichter naar hem toe. ‘Ik ben Gabriëlle, de zuster van Loesje de Vries, echtgenote van wijlen Igor Ibramovic. Ik wil u inlichtingen verschaffen… openheid van zaken geven.’
Hoofdstuk 6
‘Maar… maar… maar Loesje de Vries was toch enig kind?’
Hij zat erbij als een schaapachtige, stamelende kluns, besefte Peter van Opperdoes. Het had even geduurd voordat hij uit zijn woorden kwam en besefte dat dit inderdaad de zuster van Loesje de Vries moest zijn. Hij bestudeerde haar gezicht en het kon niemand ontgaan dat ze als twee druppels water op elkaar leken. Het paar jaar verschil leek geen enkele invloed te hebben gehad op de gelijkenis.
‘Loesje was in een bepaald opzicht inderdaad enig kind. Maar ik ben wel degelijk haar zuster. Of misschien moet ik… om alle twijfel bij u weg te nemen… zeggen dat ik haar halfzus ben?’
‘U heeft dezelfde vader als Loesje.’
Haar glimlach verlichtte de kamer. ‘Dat klopt. U heeft waarschijnlijk na de dood van Loesje naar haar familie gezocht en niemand gevonden, maar mijn vader… of beter gezegd, onze vader… is niet altijd een trouwe echtgenoot geweest. Een goede vader was hij echter wel. Op afstand, wat mij betreft dan.’
Peter van Opperdoes hernam zich en was vol aandacht. ‘Ik begrijp het. Hij had twee dochters bij twee verschillende vrouwen.’
Gabriëlle knikte vriendelijk.
‘Ja, als u de naam van uw moeder heeft aangenomen…’
Ze onderbrak hem snel. ‘Wat ook zo is.’