‘…dan weten wij niet van uw bestaan en konden we u ook niet informeren. Daar konden we niets aan doen, maar desondanks spijt me dat.’
‘Het is geen probleem. Ik wist vrij snel wat er gebeurd was.’
Peter van Opperdoes pakte een klein opschrijfboekje, dat hij altijd bij zich droeg, uit zijn binnenzak. Het was een vaste gewoonte van hem geworden er altijd een bij zich te hebben. Hij opende het boekje om wat aantekeningen te maken.
‘U noemde net nog een naam.’
‘Die van mijn echtgenoot, Igor Ibramovic.’
Ze glimlachte er vriendelijk bij, maar zelfs nu hij de naam voor de tweede keer hoorde, ging er een rilling door Peter van Opperdoes.
Igor Ibramovic, in de onderwereld ook wel bekend als Igor de Verschrikkelijke.
Peter van Opperdoes schreef de naam langzaam op in zijn boekje.
‘Wijlen uw echtgenoot, is het toch?’
Ze glimlachte. ‘Mijn man is inderdaad vorig jaar in Rusland omgekomen.’
‘Onder tragische omstandigheden, zo heb ik begrepen.’
‘Dat heb ik ook begrepen. Ik was er niet bij.’
Er viel een stilte. Peter van Opperdoes hoopte dat Gabriëlle op het onderwerp door zou gaan, maar ze keek hem alleen maar vriendelijk glimlachend aan.
Peter van Opperdoes kuchte even en plukte aan zijn neus. ‘En nu uw zuster… het spijt me enorm. De klap moet vreselijk zijn geweest.’
Ze knikte en bleef zwijgen.
‘U komt vast met een speciale reden, niet om hier te zitten zwijgen.’
‘U heeft het over mijn naam gehad en over die van mijn echtgenoot. Dat is niet direct de reden waarom ik hier ben gekomen, rechercheur. Mijn zuster is vermoord en ik kom u vragen of u weet wie de dader is.’
Peter van Opperdoes sloeg zijn Moleskine-boekje demonstratief dicht.
‘Nog niet. We zijn eigenlijk nog maar net bezig. We zouden wel wat informatie of getuigen kunnen gebruiken.’
Gabriëlle knikte. ‘Ik neem aan dat u weet met wat voor… werkzaamheden… mijn zuster zich bezighield?’
Er klonk een duidelijk afkeurende toon door in haar stem.
‘Daar was u het niet mee eens?’
Ze maakte een spottend geluid. Ze ging achterover zitten en hield haar armen strak en defensief over elkaar. ‘Dat was de reden waarom ik haar al jaren niet meer heb gezien. Mijn eigen zuster… mijn halfzuster… een ordinaire hoer! Had ik aan mijn familie moeten uitleggen wat voor werk zij deed? Ik dacht toch van niet.’
‘U had ruzie?’
‘Er was geen sprake van ruzie. We hadden geen contact. Punt. Ze wist dat ik haar levenswijze afkeurde en dat begreep ze ook wel.’
Peter van Opperdoes zag dat ze een kort moment haar ogen neersloeg toen ze dit zei. ‘Had u helemaal geen contact meer?’
Haar stem klonk zachter. ‘Af en toe belde ze me nog. Ik denk dat ze ongelukkiger was dan ze deed voorkomen.’
‘Waarom denkt u dat?’
‘Ik heb haar jaren niet gezien, maar ze belde me regelmatig. U kunt dat vast wel nakijken.’
Peter van Opperdoes toonde zich onder de indruk. ‘U kent kennelijk het klappen van de zweep. U weet dat we haar telefoongegevens zouden nakijken, en dat we uiteindelijk dan ook bij u terecht zouden komen.’
Gabriëlle haalde ongeïnteresseerd haar schouders op. ‘U doet nu alsof ik erg berekenend ben. Het telefoonnummer dat mijn zuster belde, had u nooit naar mij kunnen traceren. Het is een ongeregistreerd nummer, gebeld met een prepaid telefoontoestel, dat ik nu al niet meer in mijn bezit heb. U had mij echt nooit gevonden.’
Gabriëlle was geen doorsnee vrouw, begreep Peter van Opperdoes. De jaren die ze met haar echtgenoot had doorgebracht, hadden haar tot een expert in de criminele wereld gemaakt.
Inwendig moest Peter van Opperdoes glimlachen. Hier zat een aantrekkelijke vrouw tegenover hem die aangaf dat ze de levenswijze van haar zuster afkeurde, terwijl ze zelf getrouwd was geweest met Igor de Verschrikkelijke, een man met een enorme reputatie, die van de meest wanstaltige misdaden werd verdacht en op nagenoeg alle Europese lijsten van gezochte criminelen had gestaan.
‘Goed. Laten we aannemen dat wij… als rechercheurs… u niet gevonden hadden. Wat is dan de reden dat u bij ons komt?’
Ze wachtte even en keek Peter van Opperdoes strak aan. Toen knikte ze, alsof ze hem had goedgekeurd.
‘Zoals ik net al vertelde had ik af en toe contact met mijn zuster. De laatste keer was een paar dagen geleden. Ze belde me op en vertelde mij dat ze zich zorgen maakte.’
Peter van Opperdoes boog voorover. ‘Waarover?’
‘Over Maurits Lepelaar. Haar zogenaamde vriend. Pooier, kan ik beter zeggen. Of misschien nog beter: een vuile, smerige profiteur. Met z’n vieze praatjes en z’n slijmerige cadeautjes.’
Het kwam er vol oprechte kwaadheid uit, waardoor voor het eerst een zweem onvervalst Amsterdams accent door haar woorden fladderde, dat tot Peter van Opperdoes’ verbazing charmant klonk.
‘Ik begrijp het. Waar maakte ze zich zorgen over, met betrekking tot Maurits Lepelaar?’
Ze maakte een mismoedig gebaar. ‘Dat heeft ze me dus niet precies verteld. Maurits was bezig met iets… iets groots, zei hij. Maurits was een sukkeltje, moet u weten. Maar zo dacht hij er zelf niet over. Hij vond zichzelf nogal wat, een hele kerel hier in Amsterdam. En hij vond het tijd worden om daar wat mee te doen, dus ging hij aanpappen met de grote jongens. En opscheppen. Dat hij heel wat voor elkaar kon krijgen.’
‘Zoals wat?’
‘Van alles… van verdovende middelen tot wapens tot vrouwen. Loesje luisterde vaak zijn gesprekken af, en dan belde ze me. Ze vond het op een of andere manier wel spannend, geloof ik. Ze vertelde me onlangs dat hij met een of andere grote zaak bezig was met een of andere belangrijke crimineel. Dat had ze gehoord. En Maurits had er ook over opgeschept tegen haar, dat hij haar binnenkort niet meer nodig zou hebben. Maar nu ze dood is… weet ik zeker dat Maurits Lepelaar haar vermoord heeft. Hij is erachter gekomen dat zij hem afluisterde en heeft haar het zwijgen opgelegd. Daar ben ik van overtuigd. En verdomme… het was toch m’n zus.’
Er verschenen zowaar tranen in de ogen van Gabriëlle.
Peter van Opperdoes stond op en vulde bij de automaat op de gang een plastic bekertje met water. Hij overhandigde het aan haar en ze nam dankbaar een paar grote slokken.
‘Die smerige moordenaar.’ Ze plaatste het bekertje op tafel en leek haar emotionele gevoelens weer veilig weg te stoppen achter een vriendelijk gezicht.
‘Zo. Nu kunt u hem ophalen. U weet wie de moordenaar is en ik heb mijn plicht gedaan. Met enige tegenzin overigens, want normaal gesproken ben ik geen groot bewonderaar van de werkwijze van de politie. Maar goed. Wat is uw plan… gaat u hem ophalen?’
Peter van Opperdoes zweeg even. Ze had hem waardevolle informatie gegeven, alleen op een heel andere manier dan ze zelf had gedacht.
‘We hebben hem al.’
Gabriëlle keek verrast op. ‘De moordenaar?’
Peter van Opperdoes schudde zijn hoofd. ‘Maurits Lepelaar.’
Ze keek verbaasd. ‘Hoezo schudt u nou nee? Dat is de moordenaar, dat vertel ik net.’
‘We hebben Maurits Lepelaar… maar het lijkt me niet dat hij de moordenaar is. Hij is namelijk zelf ook vermoord, kort nadat uw zuster is omgebracht.’
Gabriëlle dook achterover in haar stoel en ademde zwaar. ‘Dat meent u niet…’
Peter van Opperdoes knikte traag. ‘Het spijt me dat ik geen beter nieuws heb.’
Gabriëlle zat er verslagen bij. Dit nieuws had ze duidelijk niet verwacht. ‘Weet u zeker dat hij mijn zus niet heeft vermoord?’
‘Op dit moment is nog niets zeker. Ik heb nog wel een aantal vragen voor u.’
Haar houding was geheel veranderd na de mededeling over de moord op Maurits Lepelaar. Ze leek lamgeslagen. ‘Vraagt u maar.’
‘Het kan belangrijk zijn, dus ik wil dat u goed nadenkt. Met welke grote crimineel was Maurits Lepelaar een afspraak aan het maken?’