Het bleef heel even stil, toen keek Gabriëlle Peter van Opperdoes aan. Ze dacht kennelijk diep na. Haar ogen flitsten heen en weer.
‘Ik heb geen idee.’
‘Echt niet?’
‘Nee, dat heeft ze niet verteld.’
‘Aha…’
Ze ging rechtop zitten. ‘Maar dat weet u toch allemaal al…’
‘Hoe bedoelt u?’
‘U doet net of u van niks weet, om mij mijn verhaal te laten vertellen. Maar u heeft het toch allemaal al gelezen…’
Peter van Opperdoes’ wenkbrauwen schoten omhoog. ‘Gelezen? Hoe bedoelt u?’
Gabriëlle keek hem aan. Peter van Opperdoes leek oprecht verbaasd. Ze boog voorover.
‘Mijn zuster heeft haar hele leven al een dagboek bijgehouden. Erg nauwkeurig, bijna dwangmatig, schreef ze iedere avond een stukje over wat haar die dag was overkomen. Het lijkt me niet dat ze daarmee is gestopt toen ze prostituee werd, denkt u ook niet?’
Jacob liep van opwinding heen en weer door de recherchekamer.
‘Ze zal toch niet gelogen hebben? Denk je echt dat er dagboeken zijn? Die moeten we hebben!’
Jacob had ademloos geluisterd naar de weergave van Gabriëlles verhaal.
Peter van Opperdoes zuchtte diep. ‘Ik geloof haar in haar oprechte kwaadheid. Ze was vol ongespeelde woede jegens Maurits Lepelaar. Ik geloof ook nog dat ze er echt van overtuigd is dat hij Loesje de Vries vermoord heeft. En ten slotte heb ik absoluut de overtuiging dat Loesje de Vries inderdaad dagboeken bijhield. Wat… haar hele verhaal in aanmerking nemend… wellicht nog Gabriëlles belangrijkste onthulling was.’
Jacob knikte enthousiast. ‘Dus die moeten we hebben. Als ze inderdaad zo nauwgezet een dagboek bijhield, zal daar vast het een en ander in staan over Maurits Lepelaar… en wellicht ook over Kanjer.’
Peter van Opperdoes knikte langzaam. ‘Misschien wel. Als ze daar nog de tijd voor heeft gehad. Ze is heel kort nadat Kanjer van haar diensten gebruik heeft gemaakt vermoord.’
Jacob stond snel op en deed gehaast zijn jas aan. ‘Kom mee.’
‘Wil je nu meteen gaan zoeken?’
‘Natuurlijk! Die dagboeken moeten we hebben.’
Jacob stond al met een been buiten de deur. Peter van Opperdoes glimlachte. Zijn jonge collega was uit het goede hout gesneden, ondanks zijn gezeur over de Warmoesstraat, oude rechercheurs en nieuwe opsporingstechnieken.
Peter van Opperdoes keek met een schuin oog naar de hemel, waaruit nog steeds bakken met sneeuw vielen.
‘Leuk hoor…’
‘Wat zei je?’
‘Lekker, die sneeuw, zei ik.’
‘Ah…’
Jacob keek naar de rechercheauto, die als een enorme sneeuwberg aan de overkant van bureau Raampoort stond. ‘Zullen we maar gaan lopen?’
Jacob keek om, maar Peter van Opperdoes was al halverwege de Marnixstraat. Hij versnelde zijn pas tot hij weer naast de oude rechercheur liep.
‘Jij had toch de kasten al doorgekeken, lag daar niks tussen?’
Peter van Opperdoes schudde zijn hoofd. ‘Niet dat ik zo zag. Maar echt heel grondig heb ik niet kunnen kijken. Een paar kasten… en toen kwam Maurits Lepelaar onverwacht binnen, weet je nog. En de technische recherche… die zoeken tegenwoordig alleen maar naar microscopisch kleine sporen… niet naar boeken met aanwijzingen erin.’
Jacob keek de oude rechercheur aan. ‘Ik bespeur een vorm van afkeuring in je stem.’
‘Dat heb je dan heel goed bespeurd.’
‘Want…?’
Peter van Opperdoes haalde kregelig zijn schouders op. ‘Alles moet maar anders. Iedereen juicht over de mogelijkheden van dna-onderzoek, zonder dat ze het hebben over de gevaren. Ik hoor veel te weinig kritische kanttekeningen bij al die nieuwe opsporingsmethoden. Kom eens wat dichterbij. En kijk niet zo argwanend.’
Jacob kwam wat dichter naast hem lopen. Peter van Opperdoes sloeg zijn arm stevig om Jacob heen en klopte een paar keer kameraadschappelijk op zijn schouder.
Jacob snapte er niets van. ‘Hè? Wat doe je?’
Peter van Opperdoes liet hem los, nam weer twee stappen afstand en wees op een diepe donkere portiek aan de Bloemgracht, waar ze op dat moment langs liepen.
‘Ik zal je uitleggen wat ik doe. Ik zal je een verhaal vertellen. Stel je voor… stel je voor, hè, ik ben iemand die jij niet kent, maar die zojuist tegen jou is opgelopen en die zijn hand op jouw schouder heeft gelegd, bij wijze van excuus. Een uur later loop jij hier… een straatrover duikt op uit dit portiek en valt jou aan met een honkbalknuppel. Je wordt neergeslagen en een onderzoek wordt uitgevoerd door de technische recherche. Wat vinden ze op je lichaam?’
‘Blauwe plekken van de klappen? Bloed?’
‘En wat nog meer?’
‘Jaja… ik snap het al. Hou maar op met je verhaal.’
‘Wat nog meer?’ drong Peter van Opperdoes aan.
‘dna op mijn schouder.’
‘Van wie?’
‘Van jou.’
‘Stel… ze vinden uit dat het mijn dna is. Word ik dan aangemerkt als verdachte?’
Jacob aarzelde even. ‘Dat denk ik wel.’
Peter van Opperdoes hief zijn vinger op. ‘Aha… maar heb ik het ook gedaan?’
Jacob schudde zijn hoofd, met zichtbare tegenzin. ‘Nee, dat niet. Jouw dna zat toevallig op mijn schouder.’
‘Stel… na de klap ben jij een beetje in de war. Je zegt misschien dat de dader een beetje op mij leek. En ik… ik heb toevallig even geen alibi voorhanden voor het tijdstip dat jij werd aangevallen. Nou, dan heb ik het behoorlijk moeilijk, dat kan ik je wel vertellen. Ik acht de kans groot dat ik veroordeeld zou worden.’
Peter van Opperdoes priemde zijn vinger in de richting van Jacob.
‘Veroordeeld… dankzij jouw mooie dna.’
Jacob stond stil en keek hem vermoeid aan. ‘Hou nou eens op. Hetzelfde zou gebeuren als er een vingerafdruk gevonden werd. En dat doen ze al zo’n… wat zal het zijn… zeventig of tachtig jaar? Dus er is niks nieuws onder de zon.’
‘Met dat verschil, collega, dat als ik per ongeluk tegen jou aan loop, de kans dat er een vingerafdruk op jouw jas staat zo ongeveer nihil is… maar de kans dat er dna overgedragen is, is levensgroot.’
‘Ja, ja… wees er maar blij mee. Er is heel wat opgelost door dna.’
Peter van Opperdoes sloeg de zijstraat in. ‘Ik hou het maar even bij ouderwets speurwerk, als je het niet erg vindt. Ouderwetse sporen, verklaringen, bekentenissen.’
Jacob gromde. ‘Als je genoeg technisch bewijs hebt, heb je geen bekentenis nodig.’
Peter van Opperdoes keek zijn jonge collega hoofdschuddend, met een cynische glimlach, aan. ‘Leren ze je dat tegenwoordig op de rechercheschool?’
Jacob haalde zijn schouders op. ‘Onder andere.’
In de Tweede Anjeliersdwarsstraat trotseerden enkele bewoners de hevige sneeuwval, dezelfde sneeuw die Loesje de Vries had bedekt.
Peter van Opperdoes keek omhoog en snoof: ‘Geef mij maar de ouderwetse opsporingsmethoden. Als het nou bijvoorbeeld even was opgehouden met sneeuwen meteen na de moord op Loesje hadden we de voetstappen van de dader kunnen volgen.’
Het klonk bijna als een verwijt, alsof iemand daarboven daar iets aan had kunnen doen. Bovendien klonk het zo oprecht verontwaardigd, dat Jacob onwillekeurig en weifelend even de blik van Peter van Opperdoes omhoog volgde. Maar hij zag niets dan een grijze wolkendeken boven de Tweede Anjeliersdwarsstraat.
Ook de buurtbewoners zagen de twee mannen staan, staakten hun gesprekken en keken verbaasd omhoog.
‘Wat siet-ie, denk je? Sie jij wat?’ klonk het in vet Jordaans.
‘Hij siet se vliege… wedde?’ kwam als antwoord.
Ondanks de trieste aanleiding werd er hard gelachen door de aanwezigen.
Jacob gaf het op. Hij haalde een bosje sleutels uit zijn jaszak. Op de voordeur van de woning van Loesje de Vries had de technische recherche twee grote ogen geschroefd, waardoorheen een stevig hangslot stak. Op de deur en de deurstijl zat een grote sticker, die aangaf dat de woning door de politie verzegeld was. Met een zakmes sneed Jacob met een snelle haal de zegel door, waarna hij het hangslot losmaakte.