Выбрать главу

Langzaam duwde hij de deur open en knipte de lichten in de hal aan.

‘Toch een vreemd idee dat de bewoonster van dit huis… en de man die we hier het laatst zagen… nu allebei dood zijn.’ Jacob keek om zich heen en huiverde. ‘Het voelt alsof ze er gewoon nog zijn.’

Peter van Opperdoes liep de woonkamer in en bromde zachtjes voor zich uit. ‘Je moest eens weten…’

‘Wat doe je?’

Peter van Opperdoes stond midden in de kleine kamer. Hij deed niets, stond alleen maar voor zich uit te staren.

Jacob vroeg het nog maar een keer. ‘Hé… wat doe je?’

‘Ik probeer na te denken… Je houdt iedere dag een dagboek bij. Waar laat je dat dan?’

Jacob haalde zijn schouders op. ‘Hangt ervan af wat erin staat. Als je huis-, tuin- en keukendingetjes opschrijft laat je het overal slingeren. Maar als je echt hele diepe geheimen of gedachtes aan het papier toevertrouwt, waarvan je eigenlijk wil dat mensen ze nooit zullen lezen, tja, dan verstop je het. Ook al woon je alleen. Denk ik.’

‘Dat denk ik dus ook. Maar waar verstop je het dan?’ vroeg de oude rechercheur zich af.

‘Je had al wat dingen in Loesjes kamer gevonden, vlak voordat Maurits Lepelaar binnenkwam.’

Peter van Opperdoes maakte een gebaar. ‘Daar zat niet zoveel interessants tussen. Toen jij was gaan eten… wat heb je trouwens gegeten? Weer patat?’

Jacob keek ernstig verontwaardigd. ‘Kom zeg, alsof ik elke dag patat eet.’

‘Dat is ook niet goed voor je.’

Jacob zweeg.

‘Nou?’ drong de oude rechercheur aan.

‘Broodje frikandel.’

‘Aha.’

Jacob keek schuldbewust naar het plafond.

‘In elk geval, ik heb dat nog even doorgenomen op het bureau, terwijl jij dat broodje met slachtafval-’

‘Ho, ho…’ probeerde Jacob hem te onderbreken, maar Peter van Opperdoes ging rustig door.

‘…naar binnen werkte. Maar er zat niet veel interessants tussen. Ze schreef in haar agenda de namen van haar klanten niet eens op. Ze hield haar afspraken met hitsige mannen vermoedelijk bij met cirkeltjes. Waarschijnlijk ook makkelijker voor de belastingdienst. Als die haar zouden controleren, hadden ze het nog moeilijk. Verder wat losse papieren, bankafschriften, maar geen dagboek.’

Hij begon door de kamer te ijsberen. ‘Het zit ons niet echt mee.’

Hij blikte om zich heen. Het enorme hemelbed nam de helft van de woon-werkkamer in beslag en eromheen was het gezellig ingericht. Veel gouden vaasjes en glimmende snuisterijen. De kasten en wanden had hij allemaal al bekeken, maar Peter van Opperdoes ging ze een voor een weer langs.

Jacob zocht met weinig hoop in de badkamer en de keuken, want de kans dat iemand daar zijn dagboeken zou bewaren achtte hij maar klein.

In de kamer had de oude rechercheur inmiddels alle voor de hand liggende plaatsen goed doorzocht, maar tot zijn frustratie niets gevonden. Hij bleef rondkijken, maar om een of andere reden bleef zijn blik steeds rusten op het bed. Hij liep eromheen en werd vreemd onrustig.

Wat was er met dat bed? Jacob had er al onder gekeken, dat wist hij nog. Daar lag dus niets. En toch… toch bleef het bed hem aantrekken.

Met veel moeite liet hij zich op zijn tegensputterende knieën zakken om nog een keer onder het bed te kijken. Niets te zien, behalve flink wat vlokken stof die opwaaiden en zijn neus prikkelden, en een paar tijdschriften. Hij voelde met zijn handen aan de binnenkant van het bed. Niets te voelen en toch klopte er iets niet.

Peter van Opperdoes ging op zijn zij liggen en gleed met zijn handen van voor naar achter langs de binnenkant van de onderbouw. Daar… daar voelde hij iets.

Met krakende knieën stond hij op en trok het onderlaken van het bed af. Als je dan toch ergens aan een dagboek schrijft, ’s nachts of ’s avonds laat, dan doe je het in je bed. Daar zat het… aan de zijkant van het bed. Een prachtig weggewerkt laatje, onzichtbaar als je niet wist dat het er zat.

Met ingehouden adem trok Peter van Opperdoes het laatje open.

Niets. Geen dagboeken in ieder geval.

Een pen, en wat losse velletjes blanco papier, slordig door elkaar liggend in de la.

Jacob hurkte bij het verborgen laatje. ‘En? Lig je lekker daar?’

‘Dit is de plek waar Loesje de Vries haar dagboeken bewaarde.’

Jacob bekeek het laatje van alle kanten. ‘Ja. Zou kunnen.’

‘Nee, dit is de plek. Ik weet het zeker.’

Jacob keek hem aan. ‘Je kunt het niet zeker weten en toch twijfel je niet?’

Peter van Opperdoes schudde zijn hoofd. Hij twijfelde inderdaad geen seconde. ‘Ze zijn weggehaald.’

Jacob stond op en wreef in zijn handen. ‘Ik ben reuze benieuwd hoe je dat in een proces-verbaal gaat zetten.’

De voordeur kraakte. Peter van Opperdoes en Jacob keken elkaar aan. Langzaam werd de deur geopend. Jacob ging naast de deur staan, zodat hij de indringer kon verrassen.

Tergend langzaam werd de deur iets verder opengeduwd, alsof iemand eerst naar binnen wilde kijken of de kust veilig was.

Jacob hief zijn hand om toe te slaan.

Een zwarte kat glipte naar binnen en stond verrast stil toen hij Jacob zag.

‘Mwrauw…’ zei de kat, en hij gaf Jacob een kopje en liep naar een bakje waar waarschijnlijk eten in zou hebben gezeten, als Loesje de Vries nog geleefd had.

‘Mwrauauww…’ zei de kat opnieuw.

Jacob gooide wat brokjes in het bakje, die de kat meteen naar binnen begon te schrokken. ‘Ja, jij hebt natuurlijk al twee dagen geen eten gehad, arm beest…’

Peter van Opperdoes keek onrustig heen en weer van de kat naar Jacob en terug. Hij knielde bij de kat en voelde hoe de warmte van het dier zijn hand goed deed. De kat begon te spinnen toen hij hem over zijn zachte zwarte vacht aaide.

Toen Peter van Opperdoes even ophield, draaide de kat zich om en keek hem aan. Het beest had prachtige ogen, met grote diepzwarte pupillen.

De onrust in Peter van Opperdoes’ hoofd nam toe. Hij kwam overeind. ‘We moeten weg hier…’

‘Wat zeg je?’

‘Kom mee. Kom.’

Jacob volgde hem verbaasd. Toen ze de woning van Loesje de Vries uitliepen, sprong de kat voor het raam en keek hen na.

Zo snel zijn knieën hem toelieten, rende Peter van Opperdoes naar de Westerstraat. De voordeur van het trapportaal naar de woning van Maurits Lepelaar stond open. Hij liep de trap naar de eerste verdieping snel op.

Jacob, die twee passen achter hem liep, klikte het licht in het trapportaal aan.

De twee rechercheurs bleven als versteend staan, halverwege de trap.

Voor de deur van Maurits Lepelaar lag een oudere man.

‘Niet slaan…’ riep hij. De man hief zijn handen op ter afweer.

Jacob stelde de man gerust. ‘Wij zijn van de politie.’

De oude man liet zijn handen zakken en zuchtte opgelucht. ‘O, gelukkig… hij is net weg… net… een paar minuten. Ik kon niet meer… niet meer overeind komen.’

‘Wie?’

De man had een flinke wond op zijn hoofd en was behoorlijk aangeslagen, maar was niet levensgevaarlijk gewond geraakt.

‘Die man… ik woon hierboven op twee hoog. Ik hoorde wat zacht gestommel beneden… dus ik ga kijken. Want na de moord op Maupie had de politie de deur afgesloten. Er kon dus niemand binnen zijn…’

De man hapte naar adem. Jacob belde met de meldkamer van het hoofdbureau en vroeg om een ambulance. Peter van Opperdoes hielp de man overeind en zette hem op een traptrede.

‘De deur was open, dus ik riep naar binnen. En voor ik het wist werd ik aangevallen. Ik kreeg een paar knallen voor m’n kop en werd de deur weer uitgegooid.’

‘En toen?’