Выбрать главу

Peter van Opperdoes glimlachte. ‘Dat weet je zelf ook wel. Ik kom bij jou, omdat jij degene bent die mij verder kan helpen, en ik heb je nodig. Dat doen ouwe dienders van de Warmoesstraat toch voor elkaar?’

Johnny zat in een diepe tweestrijd, dat was wel duidelijk. Zuchtend keek hij alle kanten op, behalve naar zijn oude collega. Uiteindelijk verbrak hij de stilte.

‘Het is… het was geen gewone inbraak.’

‘Dat had je al verteld. Je hebt me ook verteld dat je Maurits Lepelaar van de inbraak hebt verdacht. En Maurits Lepelaar is nu dood. Het tweede slachtoffer.’

Met een droge knak brak Johnny het bierviltje doormidden. Hij mompelde in zichzelf. ‘Reden temeer om m’n kop dicht te houden…’

Peter van Opperdoes leunde gespannen voorover. Hij wist dat zijn gevoel klopte en dat hij niet voor niets onderweg van het bureau Raampoort naar huis bijna impulsief was afgeslagen in de richting van de woonboot van Johnny Barendse.

Er klopte iets niet aan deze zaak, en zeker niet aan wat Johnny hun verteld had. Hij had heel openhartig geleken, maar Peter van Opperdoes was er onderweg plotseling van overtuigd dat Johnny helemaal niet openhartig was geweest.

Johnny keek hem schuin aan. ‘Is Maurits Lepelaar echt dood?’

Peter van Opperdoes knikte. ‘Als een pier.’

Johnny keek hoofdschuddend omhoog, alsof hij hulp zocht bij de hogere goden en borg vervolgens zijn hoofd in zijn handen.

‘Ik wist het… ik wist dat het ooit problemen zou gaan geven.’

Peter van Opperdoes sprak zacht. ‘Wat zou problemen geven?’

‘Dat hele gedoe. Die wapens. We hadden wel genoeg tegen Maurits Lepelaar, maar vervolgens zei mijn maat tegen me dat we de zaak moesten laten rusten. Iets over de aangifte die ingetrokken zou zijn… en dat de wapens wel terug zouden komen. In ieder geval, op dat moment heb ik er niet echt bij stilgestaan dat er iets niet klopte. Ik ging van mijn maat uit.’

‘Dus je weet wel met wie je die zaak behandeld hebt.’

Johnny Barendse keek op. ‘Ja, dat weet ik wel. Ik heb het je niet willen zeggen… ik dacht dat het er niks mee te maken had. Bovendien bezorgt het me alleen maar problemen. Dat wil ik niet. Ik heb het lekker zo, Schuimpie. Lekker rustig. M’n natje en m’n droogje. Alles wat ik nodig heb. Ellende heb ik genoeg gezien.’

Peter van Opperdoes negeerde de smeekbede van Johnny. ‘Wie is het?’

Johnny Barendse zuchtte diep. Hij keek nerveus om zich heen en Peter van Opperdoes voelde dat een vreemde huivering door zijn lichaam ging. Dit gevoel had hij al duizenden keren gehad, maar nog nooit tijdens een gesprek met een collega. Het gevoel overviel hem altijd vlak voordat een verdachte ging bekennen. Het bracht hem in verwarring. Wat was hier aan de hand? Moest hij Johnny Barendse meer als een verdachte beschouwen dan als een oud-collega die hem verder kon helpen?

Voordat hij die gedachte kon afmaken, zuchtte Johhny nog maar eens diep. ‘Ik heb die inbraak onderzocht met Cas Dodewaard. Hij is degene die me later vertelde dat we moesten stoppen. Een paar weken daarna was hij ineens weg bij de politie en begon hij een eigen advocatenpraktijk.’

Peter van Opperdoes keek verbaasd op. Plotseling viel er veel op z’n plek. Cas Dodewaard was enkele jaren geleden plotseling advocaat mr. Cas Dodewaard geworden, na een korte maar hevige carrière bij de Amsterdamse politie. Vanaf dat moment verdedigde hij de criminelen die hij voordien nog achter de tralies probeerde te krijgen. Ineens flitste er iets door Peter van Opperdoes’ hoofd.

‘Cas Dodewaard was de advocaat van Igor Ibramovic.’

Johnny knikte langzaam. ‘Inderdaad. En niet van hem alleen. Ook van de vader van Loesje de Vries.’

‘Bij wie de wapens gestolen waren…’

Johnny Barendse leek opgelucht dat hij het eindelijk verteld had. Hij liep naar de kast en pakte een fles, die hij uitnodigend omhooghield. Peter van Opperdoes schudde zijn hoofd. Johnny schonk zichzelf een glas in.

‘Snap je nu dat ik aarzelde om het je te vertellen? Cas Dodewaard…’ Johnny schokte met zijn schouders. ‘…heb ik nooit gemogen. Hij had iets… iets… ik weet het niet. Wij waren geen lieverdjes op de Warmoesstraat, maar hij…’

Peter van Opperdoes wist precies wat Johnny bedoelde. Toen Dodewaard eenmaal weg was bij de politie, leek niemand daar erg rouwig om te zijn. Beide mannen zwegen een moment en dachten ieder het hunne over Dodewaard.

‘En Igor Ibramovic? Wat had hij ermee te maken?’

Johnny haalde zijn schouders op. ‘Je kent de reputatie van Igor de Verschrikkelijke. Die man deugt van geen kant. Levensgevaarlijk. Maar ik heb zijn naam nooit horen vallen tijdens ons onderzoek.’

Peter van Opperdoes keek Johnny onderzoekend aan. ‘Wist je dat hij later getrouwd is met de zuster van Loesje de Vries?’

Johnny’s verbaasde blik leek oprecht. ‘Nee, dat wist ik niet. Kennelijk zit dat hele clubje mensen… Cas Dodewaard, Igor de Verschrikkelijke en de twee zusjes en hun vader… heel dicht op elkaar. Of zat het heel dicht op elkaar. Maar wat en hoe… dat weet ik ook niet.’

Er viel een lange stilte, die Johnny uiteindelijk als eerste verbrak. ‘Zo. Nou weet je het. Maar of je er iets verder mee komt… dat betwijfel ik.’

Peter van Opperdoes stond op. ‘We zullen zien.’

Het was koud en het sneeuwde nog steeds. Het was lang geleden dat hij zoveel sneeuw had gezien. Op sommige plekken moest hij bergen sneeuw ontwijken die door schuivers het trottoir op waren geduwd. De sneeuwploegen van de gemeente deden hun best, maar leken het gevecht tegen de gladde en ondergesneeuwde straten toch te verliezen.

De sneeuw om hem heen maakte hem rusteloos, of misschien kwam het door de wetenschap dat Cas Dodewaard iets met deze hele zaak te maken had. Er waren wapens gestolen, het onderzoek moest worden gestaakt, en Cas Dodewaard, die het onderzoek naar de inbraak deed, stopte bij de politie.

Peter van Opperdoes probeerde alle stukjes van de puzzel in zijn hoofd bij elkaar te leggen, maar slaagde daar nog niet in. Het leek wel of de stukjes weliswaar één afbeelding vormden, maar toch niet in elkaar pasten.

Het feit dat Loesje de Vries naar de politie was gegaan, omdat ze een gestolen pistool bij haar klant had gezien, had haar het leven gekost. Maar wat was daar zo zwaarwichtig aan dat het iemand zijn leven moest kosten? Het wapen? Of degene die het wapen bij zich had?

De wereld werd kleiner en kleiner naarmate de sneeuw dichter werd. En zo ging het ook in Peter van Opperdoes’ gedachten. Hij zag alle gebeurtenissen alleen nog maar als kleine, kartonnen puzzelstukjes, die door zijn hoofd dansten zonder elkaar te raken.

Loesje, het wapen, de inbraak, Kanjer, Maurits Lepelaar…

Natuurlijk stond alles met elkaar in verband, maar hoe? Ineens leken twee stukjes zich met elkaar te verbinden… en nog een.

Het lachende gezicht van een vrouw vormde zich.

Loesje de Vries.

De Nagant 7.62.

Kanjer.

Wat probeerden zijn hersens hem te vertellen?

Peter van Opperdoes kwam op de plek waar de Brouwersgracht en de Prinsengracht elkaar kruisen. Hij had menige warme zomermiddag met zijn vrouw op het drukke terrasje van café Papeneiland gezeten. Nu was het er ook druk, maar zat er niemand op het besneeuwde terras. De barman herkende de kleumende Peter van Opperdoes en wenkte hem met een gul gebaar naar binnen.

Met een ietwat bedroefde glimlach schudde Peter van Opperdoes zijn hoofd. Hij liep naar de stenen trap aan de rand van de gracht en liep voorzichtig de gladde treden af, tot hij op het steigertje vlak boven het water stond.

Het water was ondanks de kou en de sneeuw nog steeds niet bevroren en stroomde langzaam door de Brouwersgracht, de Prinsengracht in.

Peter van Opperdoes’ blik bleef rusten op de zachte rimpels van het donkere water.

‘Kom weer eens langs,’ klonk het achter hem.

Peter van Opperdoes draaide zich om en zag het vriendelijke gezicht van de barman van café Papeneiland. Hij hield een sigaret tussen zijn vingers en inhaleerde diep.