Uiteindelijk verbrak de man de stilte, maar niet op een manier die de oude rechercheur verwachtte.
‘Ik heb hier geen zin in. Als u spelletjes wilt spelen, breng me dan maar terug naar mijn cel. Daar kan ik tenminste een blaadje lezen.’
Peter van Opperdoes trok een wenkbrauw op. ‘U ziet dit als een spelletje, meneer Blonke?’
‘U stelt mij nu al uren steeds dezelfde vragen en ik geef u al uren dezelfde antwoorden. Maar kennelijk bevalt dat u niet, en dus gaat u spelletjes zitten spelen. Stommetje.’
Peter van Opperdoes leunde voorover. Voor hem, in het dossier, bevond zich het antecendentenrapport van deze Rutger Blonke. Een waslijst aan contacten met politie en justitie.
Tot nu toe had het verhoor weinig opgeleverd.
==
Ja, het pistool had ik in mijn bezit.
Ik heb dit pistool een paar uur geleden gevonden en wilde het naar de politie brengen. Echter, ik had een afspraak met een dame, en daar ben ik eerst naartoe gegaan.
Nee, ik weet niets van een schietpartij.
Nee, ik weet ook niets van een andere prostituee.
De naam Loesje de Vries? Die zegt mij niets. U laat me een foto van haar zien… ik ken haar niet.
De naam Kanjer. Ach ja, een man moet toch wat verzinnen, nietwaar?
==
Dat was het. Hoe hij het ook probeerde, Rutger Blonke week niet van deze antwoorden af. Peter van Opperdoes kwam geen steek verder.
Omdat er na lang aanbellen niet open werd gedaan, duwde Jacob eens tegen de voordeur van Rutger Blonke aan, die afgesloten bleek met een aantal indrukwekkende sloten.
‘Gaat u de deur openschoppen?’ Een jonge agent die met hem mee was gegaan voor de huiszoeking wees gretig op de deur. ‘Zal ik helpen?’
Jacob aarzelde even. ‘Ik denk het niet. Ik denk dat ik de deur wel open krijg met een speciaal, geheim apparaat.’
‘O?’ reageerde de agent verbaasd. ‘Dat ken ik niet. Wat is dat dan? Zo’n apparaatje waarmee je sloten kan kraken? Waarover je wel eens in boeken leest?’
‘Zoiets…’ mompelde Jacob. Hij rommelde in zijn jaszak en trok iets tevoorschijn. ‘De sleutels uit de fouillering van de verdachte, noemen we dat.’
De teleurstelling droop van het gezicht van de jonge agent af, terwijl Jacob de deur snel opende. Ze betraden de woning voorzichtig, hoewel het bijna onmogelijk was dat iemand zich nog binnen bevond. Toen de woning inderdaad leeg bleek, begonnen ze te zoeken.
‘Waar moeten we op letten?’ vroeg de jonge agent.
Jacob keek om zich heen. De woning was groot, en bijzonder duur ingericht. Rutger Blonke beschikte over veel geld, dat was duidelijk.
‘Let vooral op drugs en wapens. En zwarte notitieboekjes. We zoeken namelijk de dagboeken van het slachtoffer.’
Jacob trok plastic handschoenen aan en bekeek de enorme woning. Waar moest hij in ’s hemelsnaam beginnen met zoeken?
De collega was de slaapkamer in gegaan en Jacob hoorde kasten opengaan en laden piepen.
Hij deed een stap naar de kast waar de televisie, een enorm plasmascherm, in stond en wilde daar gaan zoeken. Maar terwijl hij langs de bank liep, was het alsof zijn aandacht naar diezelfde bank werd getrokken. Zelfs toen hij voor de tv stond, werd hij bijna gedwongen om achterom naar de immense bank te kijken. Langzaam draaide hij zich om.
Jacob liep naar de bank en trok de kussens eruit. Er lag niets onder. Hij tilde de elementen van de bank voorzichtig omhoog om onder de bank te kunnen kijken, maar ook daar was niets te vinden.
Hij was bijna van plan om de bank te laten voor wat deze was, tot hij merkte dat hij met zijn hand tussen de rug en de zitting van de bank kon voelen. Daar was een diepe ruimte.
Langzaam gleed hij met zijn hand door de bank tot hij iets voelde.
Hij legde zijn knie op de zitting van de bank en duwde de rugleuning naar achter, zodat hij vrij in de ontstane ruimte kon kijken.
Toen verstijfde hij.
‘Meneer Blonke, ik denk dat u liegt.’
Blonke haalde zijn schouders op. ‘Met alle respect, maar dat is uw probleem, niet het mijne.’
‘Ik denk dat u bij Loesje de Vries bent geweest. Ik weet niet wat er precies tussen jullie is voorgevallen, maar misschien kunt u mij dat vertellen.’
Rutger Blonke kauwde peinzend op zijn onderlip. ‘Mag ik die foto nog eens zien?’
Peter van Opperdoes sloeg het dossier open en toonde de foto van Loesje aan Blonke.
‘Nee hoor, ze komt me echt niet bekend voor. Het spijt me dat ze dood is, maar ik heb dat niet gedaan.’
‘Hoe weet u dat ze dood is?’ vroeg Peter van Opperdoes snel.
Heel even leek Rutger Blonke van zijn stuk gebracht. ‘Dat hebben die agenten beneden me verteld. Bovendien word ik verdacht van doodslag c.q. moord, dus die conclusie lijkt me niet zo moeilijk.’
De oude rechercheur borg de foto weer zorgvuldig op. ‘Niemand heeft u verteld dat het om haar ging. Bovendien wordt u nog niet verdacht van moord. U bent aangehouden wegens verboden wapenbezit. U rende weg voor de politie, weet u nog?’
Rutger Blonke schoot naar voren en zijn vinger priemde naar het gezicht van Peter van Opperdoes.
‘Ik wist niet dat die idioot van de politie was. Er wordt daar zoveel geroofd en mishandeld… als er iemand achter je aan loopt, dan mag je vluchten. Daar is niets vreemds aan, laat staan dat het strafbaar is!’
‘Er is duidelijk geroepen dat u staan moest blijven, en dat wij van de politie waren.’
Rutger Blonke flapte met zijn vingers achter zijn oren. ‘Mijn gehoor is niet zo best. Kan ik het helpen?’
Er klonk een bescheiden klop op de deur.
‘Binnen,’ antwoordde Peter van Opperdoes.
De wachtcommandant stak zijn hoofd om de deur. ‘Er is een advocaat voor de verdachte.’
‘Dan zal hij even moeten wachten. We zitten in verhoor.’
Rutger Blonke stond al half op. ‘Wat mij betreft zijn we klaar.’
De oude rechercheur gebaarde scherp. ‘Ga zitten, jij…’
‘Hij wil je heel dringend spreken,’ ging de wachtcommandant door.
Peter van Opperdoes stond moeizaam op en verliet de verhoorkamer.
‘Hij staat bij de balie,’ gaf de wachtcommandant aan.
Toen Peter van Opperdoes de deur naar de balie opendeed, aarzelde hij even. Dit was iets wat hij niet had verwacht. De advocaat die op hem wachtte, kwam met uitgestoken hand op hem aflopen.
‘Dat is lang geleden.’
‘Cas Dodewaard…’ antwoordde de oude rechercheur. ‘Dat wij elkaar hier weer tegenkomen. Ik had niet verwacht jou nog in een politiebureau te zien.’ Hij schudde de advocaat kort de hand, uit beleefdheid. De oude rechercheur was te veel heer om de hand te negeren.
Cas Dodewaard reageerde koel. ‘Misschien moeten mijn ex-collega’s het verleden laten rusten.’
Peter van Opperdoes glimlachte. ‘Dat lijkt me ijdele hoop. Jij hebt je collega’s verraden en voor de duistere kant gekozen, dat is jouw keus geweest. Verwacht nu niet dat je hier mensen tegenkomt die jou als hun gelijke willen behandelen. Want dat ben je niet meer. En dat is je eigen keuze geweest.’
Het gezicht van Cas Dodewaard betrok. ‘Ik had kunnen weten dat je zo zou reageren. Jij bent altijd al zo rechtlijnig en rechtschapen geweest.’
Peter van Opperdoes trok zijn schouders op. ‘Daar kan ik anders goed mee leven.’
Cas Dodewaard wipte heen en weer op zijn suède schoenen, waar een klein kwastje aan hing. Hij droeg een vlotte spijkerbroek en een overhemd, met daaroverheen een lange jas. Duur allemaal, dat was wel duidelijk. Een chique aktetas completeerde het geheel.
Maar Peter van Opperdoes wist wel beter. Hoe duur Cas Dodewaard ook deed, hij bleef een onsympathiek en bijzonder fout mens, wiens verraad een doodzonde was geweest voor alle rechercheurs die met hem gewerkt hadden. De woedende uitbarsting van wachtcommandant Rozenbrand van de Warmoesstraat toen hij de naam van Dodewaard hoorde, had boekdelen gesproken.