‘Precies. Vader had met een zakmes een kleine inkeping gemaakt in de kolf. Ik herken dat ding uit duizenden, meneer de rechercheur. Er is echt geen enkele twijfel mogelijk.’
Peter van Opperdoes leunde langzaam achteruit. ‘U tekent erg mooi. U bent creatief.’
Ze knikte. ‘Ik ben creatief in meer dingen, rechercheur,’ glimlachte ze. ‘Daar verdien ik mijn geld wel mee. Tekenen kan ik altijd nog.’
Peter van Opperdoes kon een glimlach niet onderdrukken. ‘Mevrouw De Vries…’ begon hij.
‘Loesje, zei ik toch dat ik heet?’ Haar stem klonk steeds warmer, vriendelijker.
‘Loesje…’ ging Peter van Opperdoes na een beleefde glimlach verder. ‘Die man, die zich Kanjer noemde…. heeft hij wel eens eerder van uw diensten gebruikgemaakt?’
Ze schudde van ‘nee’ en haar blonde lokken dansten langs haar welgevormde hoofd.
‘Hij belde en zei dat een vriend van hem mij aangeraden had. Zo kom ik overigens aan de meeste van mijn klanten.’
‘En die vriend die hem had doorgestuurd, kent u die?’
‘Die is wel eens vaker geweest, ja.’
‘Naam?’
Nu bleef het iets te lang stil.
‘Hoe heet die vriend die Kanjer naar u heeft doorgestuurd?’ vroeg hij nogmaals. ‘Hij moet ons kunnen vertellen wie Kanjer is.’
‘U moet begrijpen dat ik op basis van vertrouwen werk, meneer de rechercheur. Ik vraag niet door naar namen. Mannen komen bij mij omdat ze ergens anders iets missen, misschien thuis, misschien bij een vriendin, wat dan ook. Niemand zit te wachten op een… dame als ik… die aan anderen doorvertelt wie ze als klant heeft. Laat staan aan de politie.’
Peter van Opperdoes zuchtte. ‘Maar zo kom ik niet veel verder. U weet niet wie Kanjer is. U wilt niet vertellen wie Kanjer heeft doorverwezen.’ Hij leunde voorover. ‘En toch verwacht u dat ik hier iets aan doe.’
‘Vader, zoals ik u al vertelde, was een oud-legerofficier. Hij had een groot respect voor zijn werk en een groot respect voor de politie. Zijn wapens waren zijn trots. Als ik aan mijn vader denk, dan zie ik hem aan de tafel zitten voor het grote raam met uitzicht op de Geldersekade. Een kussentje op zijn stoel, een felle bureaulamp. Naast hem stond altijd een flesje olie en een stapeltje zachte doekjes. Ieder wapen werd zorgvuldig onderhouden, alsof het een kindje was. En dan legde hij mij alles uit. Ik ben hier voor hem, uit liefde voor hem, niet zozeer voor mijzelf. Dus vergeef me als ik dat kleine beetje discretie voor mijzelf inbouw. Er zou niemand meer langskomen, als ze wisten dat ik hun namen doorgeef.’
De oude rechercheur maakte een wrevelig gebaar. ‘Dit is niet zomaar iemand. Dit is iemand die met een wapen rondloopt. En een goed functionerend wapen ook nog, als ik u zo over uw vader hoor.’
Ze leek te aarzelen, maar schudde uiteindelijk ferm haar hoofd. ‘Ik had hier niet gezeten als het niet de Nagant van mijn vader betrof.’
‘Goed, goed…’ Peter van Opperdoes streek door zijn haar. ‘Ik snap het. Ik zal niet aandringen.’
Loesje de Vries knikte dankbaar.
‘Maar het onderzoek wordt er niet makkelijker op, dat moet u dan ook begrijpen. Ik zie me nog niet door de stad lopen en in de kroegen navragen of men iemand kent die Kanjer heet.’
‘Dat snap ik.’ Ze glimlachte.
Loesje de Vries stond op en gaf Peter van Opperdoes een warme hand, waarna ze zich omdraaide en haar mantel weer dichtknoopte.
Ze ging voor de ramen staan.
‘Het sneeuwt nog steeds. Gezellig.’
Peter van Opperdoes volgde haar blik. Dikke vlokken sneeuw dwarrelden door de lucht, om zacht op straat te landen. De wereld werd witter en witter en de Marnixstraat en de Nassaukade waren inmiddels zo goed als leeg.
Ze stonden samen even zwijgend naar het mooie, winterse tafereel te kijken.
‘Het voorval zit u toch wel hoog, dat u op eerste kerstdag naar de recherche komt, in plaats van warm binnen te blijven of ergens de eerste kerstdag te vieren waar het gezelliger is dan in dit oude bureau.’
Loesje de Vries boog haar hoofd. Toen ze weer opkeek zag Peter van Opperdoes dat haar ogen betraand waren.
‘Niet lang nadat mijn vader overleed, heeft mijn moeder alle contact met mij verbroken. Ze was er… op een of andere manier… achter gekomen waar ik mijn geld mee verdien. Ik zou niets liever willen dan binnen zitten, de kerstdagen vieren met familie…’
Ze haalde haar schouders op.
Peter van Opperdoes legde zijn hand maar even op haar schouder, want hij wist niet goed wat hij moest zeggen. Ze schonk hem een verdrietige glimlach, legde even haar hand op de zijne en liep toen de recherchekamer af. Vlak voordat ze de kamer uitliep, stond ze heel even stil. Peter van Opperdoes hoorde haar twee keer diep ademhalen, voordat ze haar rug rechtte en met vlotte stappen het bureau verliet.
Hij bleef even naar de stille gang staren en ging toen voor het raam staan.
Hij zag haar het bureau uitlopen en met snelle, korte stapjes de Marnixstraat oversteken. Ze keek voorzichtig om zich heen, liet een eenzaam glibberende fietser voorgaan en liep de brug naar de Bloemgracht op. Ongetwijfeld was ze op weg naar de Eerste of Tweede Anjeliersdwarsstraat. Ze woonde en werkte in de smalle Derde Anjeliersdwarsstraat, had ze gezegd, maar Peter van Opperdoes wist heel goed dat er maar twee dwarsstraten waren van de Anjeliersstraat. Ze wilde niet prijsgeven wat haar adres was.
Vlak voordat ze uit het zicht verdween, zag hij haar even omkijken. Ze zwaaide aarzelend en wat onbeholpen naar het raam waar Peter van Opperdoes achter stond. Na een paar seconden draaide ze zich om en loste op in de dichte sneeuwval op de Lijnbaansgracht.
‘Zo, vertel eens… wat heb je met haar?’ vroeg zijn vrouw.
‘Ze doet me aan iemand denken,’ zei Peter van Opperdoes.
‘Aan mij? Haha, ik ben nooit prostituee geweest,’ lachte ze.
‘Nee, dat weet ik. En zij is ook niet dood.’
‘O, wat zijn we weer leuk.’
Meteen had hij spijt van zijn cynische opmerking. ‘Sorry, dat bedoel ik natuurlijk niet zo. Het is alleen…’ Peter van Opperdoes keek uit over het winterse Amsterdam en schudde langzaam zijn hoofd.
‘Ik snap hoe je je voelt, schat. Maar ik kan er toch ook niks aan doen dat ik dood ben,’ zei zijn vrouw zacht en verontschuldigend.
Peter van Opperdoes zweeg en staarde naar de zacht vallende sneeuwvlokken.
‘Je moet het wel een beetje gezellig maken, hoor. Het is kerst. Het sneeuwt. Kijk nou hoe mooi Amsterdam is.’
‘Gezellig…’ Peter van Opperdoes draaide zich om en ging langzaam in zijn stoel zitten.
‘Ja, denk dan aan hoe het was. Weet je nog, de kerstboom? Hoe je altijd aan het vechten was om die boom naar huis te slepen vanaf de Noordermarkt?’
Peter van Opperdoes moest glimlachen, ondanks alles.
‘Nep komt hier niet binnen!’ had zijn vrouw altijd gezegd. ‘Die ruiken niet zo lekker.’
Ze kon een hele middag bezig zijn met het versieren van de boom. Plukjes engelenhaar, verse kerstkransjes van de bakker, zilveren ballen en slingers. Wat hem betrof hing het meteen goed, maar zij kon alles tientallen keren verhangen. Pas als ze helemaal tevreden was, ging ze warme chocolademelk maken en kon de kerstviering beginnen. En ze had gelijk, een echte boom rook gezelliger.
Het was alsof de geur zich over de recherchekamer verspreidde. Peter van Opperdoes sloot zijn ogen. Langzaam gleed hij terug in de tijd, naar Kerstmis vorig jaar, toen zijn vrouw er nog was.
‘Zie je wel…?’ zei zijn vrouw. ‘Misschien wordt het nog wel een beetje een vrolijke kerst. Wacht maar af.’
‘Ho, ho, hooo…’ klonk het plotseling.
Peter van Opperdoes schrok op.
‘Merry Christmas!’ In de deuropening stond een vrolijk ogende, ietwat gezette jongeman, met een welgevulde tas van een supermarkt op zijn arm.