Igor liep door. Zijn wapen hield hij langs zijn lichaam. Hij liep langs Jacob, die hem zou kunnen neerschieten als hij zou willen, maar Igor lette niet op hem. Met een kort handgebaar beval de oude rechercheur Jacob zijn wapen niet te gebruiken.
Toen Igor vlak voor Peter van Opperdoes stond, hief hij het wapen, zijn vinger in de beugelkrop bij de trekker. Peter van Opperdoes schudde kort ‘nee’.
Toen liet Igor het wapen kantelen om zijn vinger en bood het op die manier aan de oude rechercheur aan.
Igor de Verschrikkelijke was aangehouden.
Epiloog
Jacob liep gehaast de trap op naar de recherchekamer. ‘Wij moeten praten.’
Peter van Opperdoes slofte achter hem aan. ‘Rustig aan… er is geen brand.’ Hij wilde de recherchekamer op gaan, maar Jacob haalde hem terug.
‘Niet hier. Boven. Niemand mag het horen.’
Ze beklommen de tweede trap en Jacob opende de deur naar het plateau met de kantelen. Toen ook de oude rechercheur buiten was, sloot Jacob de zware deur omzichtig af.
‘Wat doe jij moeilijk?’ vroeg Peter van Opperdoes.
‘Niemand mag ons horen. Ik snap er namelijk niets meer van.’
‘Waarvan, jonge vriend?’ vroeg Peter van Opperdoes. ‘Weet je wel hoe koud het hier is?’
‘Maakt me niks uit. Iemand riep vannacht tegen me dat ik moest uitkijken, vlak voordat Igor mij zou neerschieten. Een vrouw. Heb jij een vrouw gezien in die gang?’
‘Nee.’
‘Ik ook niet. Of is die vrouw van achter de receptie mee naar boven gelopen? Maar die kent mijn naam toch niet? Jij hebt toch ook iemand horen roepen?’
‘Ikke niet…’
Jacob borg zijn hoofd in zijn handen. ‘Het zal niet waar zijn, toch?’ Hij ijsbeerde heen en weer over het terras.
‘Wat, Jacob?’
‘Ik vond het prima dat jij stemmen hoorde. Maar nu hoor ik ze ook. Wil je alsjeblieft aan je vrouw vragen of ze dat nooit meer wil doen?’
Peter van Opperdoes glimlachte. ‘Vraag het haar zelf maar.’
‘Is ze hier, soms? Ziet en hoort ze alles wat wij doen?’
Peter van Opperdoes spreidde zijn handen. ‘Ik heb geen idee. Ik neem het zoals het komt.’
‘En zo hoort het ook…’ zei zijn vrouw.
‘Je hebt hem nogal aan het schrikken gemaakt.’
Zijn vrouw lachte. ‘Het was voor zijn eigen bestwil. Zeg hem dat maar.’
Jacob zat met open mond naar Peter van Opperdoes te kijken, hoe die met een gelukzalige blik tegen de kantelen leunde en omhoog naar de hemel keek. Jacob volgde de blik van de oude rechercheur en keek ook omhoog. Een zachte, dankbare berusting gleed over zijn gezicht en de oude rechercheur was tevreden.
‘Hij weet heel goed waarom je hem waarschuwde… kijk maar naar zijn gezicht.’
Jacob bleef nog even zo staan en schudde toen langzaam zijn hoofd. ‘Volslagen krankzinnig, dit.’
Hij trok de deur open en verdween naar binnen.
Peter van Opperdoes deed een paar passen langs de kantelen en liet zijn blik over het wonderschone uitzicht glijden. De Jordaan lag er vredig bij, hoewel hij maar al te goed wist dat de misdaad ieder moment zou kunnen toeslaan.
‘Waar denk je aan?’ vroeg zijn vrouw.
‘Alsof jij dat niet weet…’
‘Vertel het me toch maar. Ik vind het wel leuk om je te horen praten.’
Peter van Opperdoes zuchtte. ‘Ik weet het niet. Ik zag er als een berg tegen op om hier te werken. Weg van die gekke Warmoesstraat, weg van al die vrolijke idioten op dat bureau. Weg van jou…’
‘Maar?’ drong ze aan.
De Westertoren sloeg. De vrolijke klanken dreven over de stad.
‘Hoor nou. Zo slecht is het hier niet. Jacob is echt een goeie kerel. En dit hier… deze Jordaan… is een verhaal apart. Nu snap ik al die liedjes veel beter.’
Hij luisterde hoe de laatste klanken van het carillon wegstierven.
‘Blijf je bij me?’ vroeg hij.
‘Ik ben altijd bij je. Dat weet je toch.’
De deur werd geopend en Jacob kwam het terras op. Hij sloeg de zware montycoat om de smalle schouders van de oude rechercheur.
Toen hield hij iets omhoog en gaf het aan zijn collega.
‘Wat is dat?’ vroeg de oude rechercheur.
‘Een echte mooie,’ antwoordde Jacob, terwijl hij het kokertje van zijn eigen sigaar opende. ‘Volgens mij kun jij dat wel waarderen. Ook goed tegen de kou.’
Jacob stak beide sigaren aan. Tevreden zwijgend rookten de twee mannen hun sigaar voor de kantelen van de oude burcht. Door de sigarenrook heen twinkelden de lichtjes van de stad.
‘Ik heb nog wel een paar comfortabele stoelen, thuis. Die zetten we hier neer,’ bromde de oude rechercheur.
‘Goed idee. Dit is onze plek.’
Peter van Opperdoes knikte.
‘Klaar?’ vroeg Jacob. ‘Dan gaan we.’
‘Wat gaan we doen?’ vroeg Peter van Opperdoes verbaasd.
‘Mijn vrouw wil je graag ontmoeten. We gaan een hapje eten. Om de goede afloop te vieren.’ Hij opende de zware deur.
De oude rechercheur keek verrast op. ‘Dat is nog eens aardig, op dit tijdstip. Ik heb ook wel trek, moet ik je eerlijk zeggen. Wat gaan we eten?’
‘Patatje oorlog natuurlijk, wat dacht je dan? Ze wacht op ons in de snackbar.’
Jacob keek de oude rechercheur aan terwijl ze de trappen afliepen en schoot in de lach.‘Je zou je gezicht moeten zien. Kom, we gaan naar mijn huis. Ze heeft eten klaarstaan. Je dacht echt dat ik het meende, hè?’
‘Je weet het maar nooit met jou,’ bromde Peter van Opperdoes, toen hij het oude bureau Raampoort uitsjokte.