‘Heerlijk, die sneeuw,’ zei de jongeman. Met een gehandschoende hand veegde hij de sneeuw wild van zijn haren, nadat hij de tas op het bureau tegenover Peter van Opperdoes had gezet.
‘Jacob,’ stelde hij zich voor en hij stak zijn hand uit, die hij haastig terugtrok toen hij zich realiseerde dat hij zijn natte handschoen nog aan had. ‘En ik… eh… ik zit hier.’ Hij wees naar het bureau tegenover Peter van Opperdoes.
‘Je bent vroeg. Alles rustig? Geen binnenkomende misdrijven toch, op eerste kerstdag? We moeten het wel rustig houden vandaag, hoor,’ zei hij terwijl hij zijn handschoenen en jas uittrok.
‘Nee, er is volgens mij… helemaal niks gebeurd.’
Peter van Opperdoes leek even van zijn stuk gebracht door de joviale binnenkomst van zijn collega, maar Jacob toonde al geen interesse meer in het antwoord.
‘Kijk… kerstbrood, kerstkransjes, hier…’ Jacob trok een sliert kerstslingers uit de tas. ‘En slingers! En een Kerstman.’
Peter van Opperdoes stond versteld van hoeveel er wel niet in de tas paste. ‘Jij bent rechercheur? Hier op de Raampoort?’
Jacob keek op. ‘Uhuh… al een paar jaar.’
‘Leuk bureau?’
Jacob stopte even met uitpakken. ‘Jij komt toch van de Warmoesstraat? Of heeft u liever dat ik u zeg?’
‘Hoe lang ben jij al rechercheur?’
‘Hoezo?’
‘Rechercheurs onder elkaar zeggen nooit u. Behalve tegen bazen, want dat zijn je natuurlijke vijanden waar je gepaste afstand van dient te houden.’
‘Nou, dat is duidelijk.’
Als laatste haalde Jacob een kerstbrood uit de tas en legde dat op zijn bureau.
‘De Raampoort is, net als de Warmoesstraat, een van de oudste politiebureaus van Amsterdam. En dat merk je goed als je hier werkt. Hier hangt tenminste nog een beetje sfeer. Niet zo’n dooie nieuwbouwblokkendoos. En de buurt is natuurlijk geweldig. Hartje Amsterdam.’
Peter van Opperdoes moest inwendig lachen.
‘Op de Warmoesstraat noemen ze de Wallen hartje Amsterdam.’
Jacob haalde zijn schouders op. ‘Moeten zij weten. Eén vierkante kilometer ellende is het, meer niet. Hier in de Jordaan heb je van alles. Niet alleen maar hoeren en junks.’
Peter van Opperdoes glimlachte. ‘In de Jordaan woont in ieder geval één jongedame van lichte zeden. Dat weet ik zeker.’
‘Ha! Dan ben ik heel benieuwd hoe jij dat weet.’
‘Omdat ze vanochtend in al haar glorie op de stoel zat waar jij nu ook op zit en een interessant verhaal vertelde.’
Jacob luisterde aandachtig naar het verhaal zoals Loesje de Vries dat had verteld.
‘Dus toch een zaak. Weliswaar niets spectaculairs, een inbraak en een man met een heel oud vuurwapen, maar toch… een zaak. In ieder geval een die rustig tot na de kerst kan wachten.’ Hij sneed met geoefende hand twee plakken van het kerstbrood af, legde die op kartonnen bordjes en gaf er een aan Peter van Opperdoes.
‘We kunnen er wel wat mee.’
Peter van Opperdoes bekeek het kerstbrood aandachtig. ‘Waarmee?’
‘Met haar verhaal. Ze wil niet zeggen wie die vriend is die hem naar haar heeft doorverwezen, maar die hebben we helemaal niet nodig.’
Peter van Opperdoes was benieuwd waar Jacob naartoe wilde.
‘Hoe wou jij er dan achter komen?’
Jacob nam een grote hap kerstbrood. ‘Nou… als we haar telefoongegevens opvragen, krijgen we een lijst van mensen die met haar gebeld hebben. Daar zit de man met het vuurwapen, de Nagant 7.62, tussen. Hij is waarschijnlijk degene die haar vlak voor de afspraak gebeld heeft, dat kunnen we zo terugrekenen. Kwestie van de officier van justitie bellen en een machtiging aanvragen.’
‘Dan houden we hetzelfde probleem.’
Jacob haalde zijn schouders op. ‘Ik zie het probleem niet?’
‘Loesje de Vries wil het vertrouwen van haar klanten niet beschamen. Wij moeten immer open kaart spelen in een onderzoek. Als je het op deze manier doet, dan krijgt men te horen dat zij bij de recherche geweest is.’
Jacob schudde zijn hoofd. ‘Alsof het woord van een prostituee?’
Peter van Opperdoes onderbrak hem scherp. ‘Dat woord is net zoveel waard als van ieder ander, jongeman.’
Een donkere schaduw viel de kamer in.
‘Jullie hebben elkaar gevonden, merk ik?’
Commissaris Van Straaten stond in de deuropening. Van zijn spreekwoordelijke vrolijke stemming was weinig meer te merken. ‘De 3.04 vraagt om de recherche. Dat zijn jullie, volgens mij.’
Jacob keek Peter van Opperdoes aan, nam een grote hap kerstbrood en trok zijn jas van de leuning van de stoel.
‘Wil jij rijden?’
Peter van Opperdoes schudde zijn hoofd. Hij voorvoelde dat het een nog slechtere kerst zou worden dan hij al verwacht had.
Jacob reed gespannen de Marnixstraat uit, in de richting van het Haarlemmerplein.
‘Weet je waar we naartoe moeten?’
Jacob hield een klein stukje papier omhoog, dat hij tussen zijn vingers geklemd had. ‘De wachtcommandant gaf het adres mee.’
Hierna viel een stilte in de recherchewagen.
Toen Jacob rechtsaf de Westerstraat in draaide, wist Peter van Opperdoes zeker dat hij gelijk had met zijn voorgevoel. De doorgaans zo drukke Westerstraat was stil, vredig en wit, wat het contrast met het zacht wapperende rood-witte afzetlint bij de zijstraat des te groter maakte.
Twee agenten, waarvan een met opvallend kromme benen, stonden bij het lint en hielden het zwijgend en licht klappertandend iets omhoog, zodat de twee rechercheurs als enigen ongestoord de plaats delict konden betreden. Peter van Opperdoes wachtte even, voor hij eronderdoor kroop.
‘Zijn er getuigen?’
De grootste schudde zijn hoofd. ‘Volgens mij niet.’
‘Ga de straat door. Bel overal aan waar licht brandt en vraag of ze iets is opgevallen. Dan houd je ook nog eens warme voeten.’
De grote agent met de kromme benen knikte.
Peter van Opperdoes wist zonder de straat in te kijken al wat hij zou aantreffen. Met een zwaar gevoel in zijn maag liep hij door. Ongeveer vijfentwintig meter van de hoek lag ze, voorovergevallen, met haar gezicht in de sneeuw. Peter van Opperdoes bukte zich naast haar hoofd en draaide het iets om. Haar ogen stonden nog open, de dood had haar volkomen verrast.
Peter van Opperdoes ademde zwaar. Tot zijn afschuw kon hij de schrik op haar gezicht nog zien.
Hij ging met zijn hand naar haar ogen.
Jacob kwam snel een stap dichterbij.
‘Eh… ik weet niet of…’
Peter van Opperdoes keek op. ‘Wat?’
‘Sporen… dna.’
Peter van Opperdoes keek hem alleen maar aan, maar dat was genoeg.
Jacob deed weer een stap terug.
Zachtjes en voorzichtig duwde Peter van Opperdoes haar oogleden dicht, wat haar gelaat gelijk een bepaalde rust verschafte. Toen kwam hij weer moeizaam overeind. Hij had een verbeten trek op zijn gezicht.
Jacob leek nog iets te willen zeggen, want hij opende zijn mond, maar sloot die uiteindelijk weer zonder dat er een geluid uit kwam.
‘Laat maar. Het is nu toch al te laat.’
Peter van Opperdoes keek om zich heen en zag dat de deur van haar woning in de Tweede Anjeliersdwarsstraat half openstond. Hij zag haar dode vingers zich tevergeefs uitstrekken naar haar sleutels die een halve meter verderop in de sneeuw terecht waren gekomen.
Loesje de Vries zou nooit meer thuiskomen.
Hoofdstuk 3
De weerbarstige knieën van Peter van Opperdoes knikten. Als reactie bukte hij zich en legde even zijn handen op de pijnlijke plekken. Het was een terugkerend euvel. Bij opborrelende emoties had de oude rechercheur altijd het gevoel wat wiebelend op zijn benen te staan.
Loesje de Vries… zo bedacht hij op dat moment… zou nooit meer een kerst vieren. En juist de kerstdagen waren naar zijn gevoel bestemd om… althans eenmaal… per jaar werkelijk thuis te zijn… thuis te komen.