Выбрать главу

De man van de administratie knikte tot zijn hoofd er bijna af viel.

‘Precies.’

‘O, nou neem je het ineens voor hem op? Mag ik soms niks negatiefs over de Warmoesstraat zeggen?’

Het antwoord kwam in koor. ‘Nee.’

Jacob zweeg verongelijkt.

Peter van Opperdoes richtte zich weer tot de stoffige man achter het bureau. ‘Kun je wel zien welke rechercheur de aangifte van de inbraak op de Geldersekade heeft opgenomen?’

‘Natuurlijk, beste collega. Dat is…’ Hij duwde snel zijn leesbril van zijn voorhoofd en ging met zijn vinger langs de reeksen nummers. Zijn tong hing uit zijn mond van inspanning. ‘Dat is… John Barendse geweest.’

Jacob fronste zijn wenkbrauwen. ‘Die ken ik. Die is toch allang met pensioen?’

Als er geen moord was gepleegd was dit een prachtige dag geweest, bedacht Peter van Opperdoes. Voor zover dagen prachtig kunnen zijn, althans.

In ieder geval, dacht hij, was Amsterdam prachtig nu het donker was en de laag sneeuw alleen maar dikker werd.

Jacob reed de recherchewagen rustig de Warmoesstraat uit, tot hij bij de Geldersekade kwam.

‘Hier links.’

De wegen waren nog steeds bedekt met een laag sneeuw, wat ervoor zorgde dat de straten zo goed als leeg waren.

‘Waar is het precies?’

‘Rij maar naar de eilanden.’

‘De eilanden…? Euh… de Waddeneilanden? De Zeeuwse eilanden? Moet ik naar de snelweg?’

‘De Amsterdamse eilanden.’

Peter van Opperdoes glimlachte om het verbaasde gezicht van zijn jonge collega. ‘Zeker ook niet geleerd op de politieschool? Rij maar naar de Haarlemmer Houttuinen en dan stop je bij het Haarlemmerplein. Vandaar lopen we wel.’

Jacob parkeerde de recherchewagen bij het plein en Peter van Opperdoes hees zich uit de auto. Hij ging Jacob voor en liep het tunneltje van Tussen de Bogen door, waarna hij het Prinseneiland op liep.

‘Dit zijn de Westelijke Eilanden, Jacob. Prinseneiland, Bickerseiland en Realeneiland.’

‘Heb je dan ook nog de Oostelijke Eilanden? Sorry hoor, ik woon al een tijd in Amsterdam, maar ik ken de plattegrond niet uit m’n hoofd.’

‘In Amsterdam-Oost heb je de Oostelijke Eilanden, Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg.’

‘Die namen ken ik wel. Ik wist alleen niet dat die de Oostelijke Eilanden genoemd werden. Misschien moet je rondleidingen gaan geven.’

‘Bedoel je dat ik maar beter geen moorden kan oplossen? Is dat wat je wil zeggen?’

‘Hoorde je mij dat zeggen?’

Peter van Opperdoes keek Jacob onderzoekend aan. Hoewel het spottend had geklonken, stonden de ogen van de jonge rechercheur vriendelijk.

‘Voorlopig ga ik nog geen rondleidingen geven.’

Lichtjes weerspiegelden in het water en op de veranda’s aan de overzijde glinsterden tientallen soorten kerstverlichting. Vanaf sommige boten op het water walmde de geur van gestookt hout de twee rechercheurs tegemoet. Een van de boten was versierd met een grote kerstboom op de voorplecht.

Peter van Opperdoes stapte snel door en liep de loopplank op van een verweerde woonboot die aan de Realengracht lag.

‘Johnny!’

Er kwam geen antwoord.

‘Hij is vast niet thuis.’

Peter van Opperdoes keek hem even aan. ‘Je kan natuurlijk bij alles wat je doet denken dat het niet gaat lukken. Probeer eens wat positiever te zijn. Johnny!!’

‘Schuimpie!’ galmde het door de boot.

Er klonk wat gestommel en Johnny Barendse, een grote grijns op zijn gezicht, kwam tevoorschijn achter een raam. ‘Het is hem echt, hoor… Schuimpie!’ Gastvrij opende hij de deur.

‘Schuimpie? Was dat je bijnaam op de Warmoesstraat?’ Jacob kon een glimlach niet onderdrukken.

Peter van Opperdoes haalde zijn schouders op.

Een houtkachel stond te loeien, terwijl Johnny met zijn hoofd in zijn handen aan de eettafel zat. ‘Ik kan me er niet veel meer van herinneren.’

‘Weet je nog met wie je bij de inbraak op de Geldersekade bent geweest?’

Johnny schudde zijn hoofd. ‘Man, we waren toen met zoveel rechercheurs. Het kan met iedereen zijn geweest.’

‘Maar je kan je de inbraak wel herinneren?’

‘Vaag. Ik weet dat het om een klap wapens ging. En die man die er woonde… een oude man, type oude legergeneraal, zeg maar… dat was nou niet bepaald het meest hartelijke type. Vreemd dat het proces-verbaal weg is.’

‘Kun je je verder nog iets herinneren? Bijvoorbeeld… heb je zijn dochter gezien?’

Johnny Barendse keek met een ruk op. ‘Waarachtig… zijn dochter was erbij. Hij kwam met zijn dochter naar het bureau. De inbraak was gebeurd toen ze beiden op vakantie waren. Verdomd. Die dochter was een leuke meid.’

Peter van Opperdoes sprak zacht. ‘Die dochter is dood. Vermoord, vanmiddag in de Jordaan.’

‘Ach, wat zielig. En dat ook nog op eerste kerstdag? Wat een klootzakken…’

Johnny stond op en pakte een fles wijn. Hij had een fors postuur, moest bukken toen hij het deurtje naar de keuken door liep. Toen hij terugkwam, schonk hij zichzelf een glas in.

‘Jullie geen wijn zeker? Aan het werk, hè? Leuk, met kerst. Ben blij dat ik daarvan af ben. Moet je trouwens niet gezellig thuis bij je vrouw zitten?’

Voordat Peter van Opperdoes antwoord kon geven, keek Johnny hem plotseling geschrokken aan en legde zijn hand op Peters arm.

‘O, lieve hemel… Schuimpie… neem me alsjeblieft niet kwalijk. Ik bedoel… ik dacht er helemaal niet aan. Tjonge, jij zal je wel klote voelen.’

‘Het gaat wel goed, Johnny. Zeg me nou maar gewoon wat je nog van die zaak weet.’

Demonstratief schoof Johnny het glas terzijde. ‘Die man… die generaal… kwam aangifte doen. Hij had zijn dochter bij zich en een hele lijst met wapens. We zijn naar dat pand geweest en de technische recherche heeft alles onderzocht. Dat was het.’

‘Geen verdachten?’ vroeg Jacob terloops.

‘O, zeker wel. We konden alleen niks bewijzen. Maar die generaal was er verdomd zeker van dat hij wist wie die inbraak gepleegd had.’

Peter van Opperdoes veerde verrast op. ‘Wie dan?’

‘De vriend van zijn dochter. Een louche type, maar we hebben niks kunnen bewijzen. Tjonge… hoe heet hij nou ook alweer? Die meid was leuk, dat weet ik nog wel. Lekker blond ding. Maar die vriend… ik heb een heel onderzoek naar hem ingesteld. Hoe heet-ie nou ook alweer… Het klonk als een vogel, dat weet ik nog wel.’

‘Maurits Lepelaar?’

Johnny Barendse ademde zwaar. ‘Dat was hem, ja. Maurits Lepelaar.’

Zo snel hij kon, stuurde Jacob de recherchewagen door de sneeuw. Er reden sneeuwschuivers en pekelwagens rond, maar het leek geen enkel verschil te maken. De wagen gleed van links naar rechts, maar Jacob wist hem wonderwel in bedwang te houden.

‘Het zal toch niet zo zijn dat een moordenaar meteen terugkomt naar de plaats delict?’

‘Het is juist een briljante zet om dat te doen. Hij kan zijn sporen verklaren, omdat wij hem daar gezien hebben. En hij heeft een verklaring voor het feit dat iemand anders hem misschien gezien heeft. Hij was namelijk op weg naar Loesje, kan hij zeggen. En we hebben niet nagekeken of hij een wapen bij zich had. Of wel soms?’

Jacob zweeg verbeten. Dat had hij niet. ‘Stom…’

‘Geeft niet. Ik heb er ook niet aan gedacht.’

Peter van Opperdoes nam het zichzelf ook kwalijk. Het was een meesterzet van Maurits Lepelaar, de souteneur van Loesje de Vries, om terug te komen op de plaats delict als hij inderdaad de moordenaar was. Hondsbrutaal, gedurfd en slim. En ze waren er allebei in getrapt.

Jacob kwam glijdend tot stilstand op de Westerstraat.

Peter van Opperdoes keek naar de eerste verdieping, waar zich de woning van Maurits Lepelaar bevond. Er brandde licht.

‘Hij is waarschijnlijk gewoon thuis.’