Выбрать главу

En toen rinkelde de telefoon die op de balie lag.

Op de een of andere manier keken alle aanwezigen naar de telefoon, die onverstoorbaar doorging, met een vrolijk melodietje.

Bert vouwde zijn armen over elkaar. ‘Nou, daar zal je hem hebben. De eigenaar van de telefoon belt zijn eigen toestel, omdat-ie hem kwijt is. Zal die effe blij zijn…’

Hij keek de wachtcommandant aan, maar die gaf geen krimp, en zei: ‘Neem op, dan. Kun je mooi vertellen dat je hem hebt gevonden.’

Maar Bert schudde zijn hoofd. ‘Ikke niet. Kom zeg… hij is nu van jullie.’

Peter van Opperdoes glimlachte, liep naar de balie en pakte het toestel op. ‘Hallo?’

Het bleef even stil, toen hoorde hij een diepe, emotionele zucht en een zachte, warme vrouwenstem, waarin tranen en radeloosheid doorklonken.

‘O, mijn god… mijn god… wat ben ik blij dat er iemand opneemt… Is mijn zoon bij u? Alstublieft? Is hij daar?’

Van Opperdoes werd geraakt door de stem van de vrouw. Hij slikte even, voor hij kon antwoorden.

‘Nee, mevrouw, het spijt me. Uw zoon is hier niet. Deze telefoon is gevonden. U spreekt met de politie, met rechercheur Van Opperdoes.’

Een wanhopige snik weerklonk aan de andere kant.

‘Mijn zoon is al drie dagen weg… vermist. Ik weet niet waar hij is. Zijn telefoon… was de enige hoop die ik nog had.’

Hoofdstuk 2

Gehaaste voetstappen joegen door het trapportaal van de Raampoort, waarna het rood aangelopen hoofd van Jacob in de deuropening van de recherchekamer verscheen. ‘Wat hoor ik nou?’

Peter van Opperdoes keek zijn jonge collega glimlachend aan en schoof de mobiele telefoon, beschermend verpakt in een plastic zak, een stukje naar voren op zijn bureau. ‘Wat heb je gehoord?’

‘Het verhaal dat door het bureau gonst. Telefoon… in vuilnisbak gevonden… en de moeder van een vermiste man belt op.’

Van Opperdoes knikte langzaam en schoof de telefoon heen en weer. ‘Mooi samengevat. Zo is het dan ook precies. Ze is onderweg naar het bureau, maar dat kan nog wel even duren.’

Jacob hing zijn jas op en kwam naast Van Opperdoes staan. Hij bekeek de telefoon. ‘Hoe lang is die zoon al vermist?’

‘Drie dagen, zei zijn moeder. Hij was behoorlijk gespannen… of angstig… en daarna heeft zijn moeder geen contact meer met hem gehad.’

‘Kennen we hem?’

Van Opperdoes zocht zijn notitieboekje en bladerde naar de laatst beschreven bladzij.

‘Michael Zand. Hij is zesentwintig jaar, woont in Amsterdam-Oost. Geen schokkende dingen in onze administratie.’

Met een demonstratieve zachte klap sloot de oude rechercheur het boekje.

Jacob trok een wenkbrauw omhoog. ‘Dat is het? Een naam, leeftijd, en verder geen bijzonderheden?’

De oude rechercheur schoof achteruit in zijn stoel. ‘Dat is het. Voor nu dan. Een modelburger.’

Jacob fronste. ‘Maar wel een vermiste modelburger. En dat iemand vermist wordt… dat kan, dat gebeurt. Maar waarom zou hij zijn telefoon weggooien? Terwijl die het nog doet?’

Van Opperdoes haalde zijn schouders op. ‘Daar heb ik ook over zitten piekeren. Als iemand geen contact wil met mensen, kan hij zo’n ding gewoon uitzetten. Waarom dan weggooien? Misschien symbolisch… om een nieuw leven te beginnen? Misschien was hij wel kwaad… of dronken. Misschien had hij een telefoontje van een vriendin gehad, die het uitmaakte… waardoor hij die telefoon als de boodschapper zag en weggooide… Zeg het maar. Er zijn wel duizend redenen. Maar voorlopig is de telefoon gevonden…en Michael Zand vermist.’

Er klonk een bescheiden klop op de deur.

Van Opperdoes keek om en zag een vrouw op de gang staan, voor wie de jaren bijzonder zachtmoedig waren geweest. Ze was van middelbare leeftijd, maar haar natuurlijke schoonheid was nog steeds onmiskenbaar. Ze droeg een nauwsluitend blauw mantelpakje, waar haar prachtig verzorgde lange haar overheen golfde. Van Opperdoes merkte dat een zacht maar exotisch parfum de kamer vulde.

Ze deed twee stappen naar voren, waarbij haar hoge hakken bescheiden op de houten vloer klikten. ‘Meneer Van Opperdoes, neem ik aan?’

De oude rechercheur stond op en maakte een hoffelijk gebaar. ‘Dat ben ik, mevrouw…’

‘Mijn naam is Welling… Diana Welling. Ik heb u zojuist aan de telefoon gehad.’

Haar glimlach was gemeend, maar kon een triest gevoel niet verhullen.

Van Opperdoes stond gehaast op en schoof uitnodigend een stoel naast zijn bureau. Ze knikte dankbaar, ging zitten en sloeg haar mooie benen over elkaar.

Jacob kwam naast haar staan en gaf haar een hand. ‘Mijn naam is Jacob, ik werk samen met rechercheur Van Opperdoes. Wilt u misschien iets drinken? Koffie, thee?’

Ze maakte een kort, maar niet onvriendelijk afwerend gebaar. Haar ogen bleven rusten op de mobiele telefoon, die voor Van Opperdoes op zijn bureau lag. ‘Is dat zijn telefoon?’

De oude rechercheur knikte. ‘Herkent u hem?’

Ze schudde haar hoofd. ‘Het is geen kind meer dat thuis woont, rechercheur. Dat soort dingen weet ik toch niet? Net zomin als wat voor kleding hij het laatst aanhad. Maar als dat de telefoon is die u opnam toen ik belde… ja, dan is het zijn telefoon.’

Jacob pakte de telefoon en borg deze op in een lade van zijn bureau, waardoor hij haar volledige aandacht had. ‘Michael Zand is uw zoon. Maar uw naam is Welling, zei u.’

Even keek ze weg, alsof het een onderwerp was dat ze liever vermeed. ‘Mijn man… mijn ex-man inmiddels… heet Zand. Vandaar.’

Van Opperdoes fronste, alsof de naam hem bekend voorkwam. ‘Zand. Toch niet heel toevallig Frits Zand?’

Diana Welling keek verrast op. ‘Kent u hem?’

De oude rechercheur kneep zijn ogen bedachtzaam samen. ‘Ik ken… of eigenlijk kende… een zekere Frits Zand. Ik weet uiteraard niet of het dezelfde is, maar het is natuurlijk geen veelvoorkomende naam.’

Ze liet haar hoofd iets zakken en knikte bijna onmerkbaar. ‘Het zal vast wel. Het verbaast me in ieder geval niets dat u, als rechercheur, hem zou kennen. Het bleek een man te zijn met hele… onvermoede kanten. Laat ik het daar maar bij laten, het gaat nu niet om hem.’

Jacob keek naar zijn oude collega, maar die schudde heel even zijn hoofd als teken dat hij er niet naar moest vragen. Jacob had aan het halve gebaar genoeg.

‘Wanneer is de laatste keer dat u contact had met uw zoon?’

‘Zoals ik al zei: drie dagen geleden.’

‘En hoe verliep dat?’

Diana haalde haar schouders op. ‘Ik vind het moeilijk om daar een precies antwoord op te geven. Hij klonk… anders dan anders. Hij zei dat hij ergens naartoe moest, afspraken had. Maar ik merkte dat er iets was.’

Jacob fronste. ‘Wat dan?’

Ze glimlachte bedroefd. ‘Hebt u kinderen, rechercheur?’

Jacob knikte.

‘Dan zult u dat weten, of anders zeker uw vrouw. Misschien nu nog niet… ik weet niet hoe oud ze zijn… maar ik als moeder voel zoiets haarfijn aan. Er was iets met hem.’

Van Opperdoes had zijn opschrijfboekje voor zich gelegd, en maakte enkele korte aantekeningen. ‘Drie dagen geleden, dat was vrijdag?’

‘Vrijdagavond. Om acht uur, belde hij.’

‘Met deze mobiele telefoon?’

Ze knikte. ‘Ik herkende het nummer.’

‘En wat zei hij precies?’

Ze klonk alsof ze het telefoongesprek uit haar hoofd geleerd had. ‘Dat hij even weg moest, maar dat ik me geen zorgen hoefde te maken. Dat hij dus in het weekend geen koffie kwam drinken.’ Ze maakte een gehaast gebaar. ‘Dat vond ik vreemd, want hij zou helemaal geen koffie komen drinken.’

Van Opperdoes trok een wenkbrauw omhoog. ‘Deed hij dat dan nooit?’

‘Ja, natuurlijk wel. Maar niet op zaterdag. Vrijdagavond ging hij altijd uit met vrienden, en dan zou hij nooit op zaterdag bij mij komen. Dan lag hij tot diep in de middag in zijn bed. Nou, ziet u… dat is een van de redenen dat ik het zo vreemd vond. En sinds die tijd… niks meer. Geen telefoontje, niks.’