Van Opperdoes dacht razendsnel na en schatte de emoties in van de man die hij aan de telefoon had. Toen nam hij een besluit.
‘Ik geloof je niet en ik ga nu ophangen. Leuk geprobeerd, maar ik trap er niet in. Tot ziens, meneer-die-zichzelf-Menno-Post-noemt. ’
Zonder op antwoord te wachten legde hij de telefoon neer en leunde achterover. De stilte werd steeds drukkender, terwijl hij naar de telefoon bleef staren.
Na twee minuten rinkelde het apparaat.
‘Met Van Opperdoes.’
Weer die drukkende stilte.
Toen klonk de stem van de man die zich Menno Post noemde. ‘Jij wint. Ik wil afspreken, dan kun je me in de ogen kijken.’
‘Kom maar naar het bureau.’
‘Hou daar nou maar over op. Vanavond in de oude tramremise aan het Bellamyplein. Ken je die?’
‘Natuurlijk ken ik die,’ bromde van Opperdoes.
‘Vanavond. Elf uur.’
‘Menno?’
‘Ja?’
‘Wie is de moordenaar?’
Een lange stilte viel, voordat de man het laatste woord nam. ‘Vanavond.’
Toen werd de verbinding verbroken.
‘Wie kan het anders zijn dan Menno Post?’ vroeg Jacob zich af.
Peter van Opperdoes haalde zijn schouders op. ‘Onderschat nooit je tegenstander. Misschien is het iemand die ons wil laten denken dat hij Menno Post is.’
‘En als hij het wel zelf is?’
‘Dan is er iets anders dat we ons af moeten vragen.’
Jacob fronste zijn wenkbrauwen. ‘O, ja? Wat dan?’
‘Wáárom belde hij ons…? Ons is verteld dat Menno Post de absolute heerser over het gebouw was, en dat betekent dat hij niet achterlijk is. Als hij belt dat hij de moordenaar niet is… dat er iemand achter hem aan zit… is dat dan de waarheid… of probeert hij een dwaalspoor te creëren?’
‘Een dwaalspoor. Mooi.’
Van Opperdoes moest lachen om het vrolijke gezicht van Jacob. ‘Mooi?’
‘Ja, mooi woord. Dwaalspoor. Je zet een spoor uit om anderen te laten verdwalen. Prachtig woord. Mooie tactiek ook.’
‘En… mits goed toegepast… ook een uiterst effectieve.’
Hij stond op en liep naar het raam. Met zijn handen op zijn rug overzag hij de Marnixstraat en de Bloemgracht. Al maanden waren ze aan het werk bij de bruggen over de gracht. Fietsers en voetgangers moesten via een stalen brug het water oversteken. Het zou er uiteindelijk wel mooier op worden, dacht hij, maar het duurde allemaal wel erg lang.
‘Waar zit je aan te denken?’ wilde Jacob weten.
Peter van Opperdoes wist het zelf nog niet. Er speelde iets door zijn hoofd, maar voorlopig viel het niet op zijn plek.
Jacob wachtte even af of hij nog iets zou horen, maar Van Opperdoes bleef zwijgend naar buiten staren.
‘Wat… wat wil je gaan doen?’
Van Opperdoes bewoog bijna onmerkbaar. ‘Als… en ik zeg als… we ervan uitgaan dat de beller inderdaad Menno Post was…’
Hij verzonk weer in gepeins.
‘Ja?’ spoorde Jacob hem aan.
‘… en als we er dus van uitgaan dat hij de waarheid spreekt en niet de moordenaar is…’
‘Dan is iemand anders de moordenaar.’
Van Opperdoes draaide zich om en keek Jacob aan. ‘Klinkt logisch toch? Dus wie zou het dan zijn?’
Jacob schoof met zijn hand over de tafel. ‘Het lijk is gevonden met het telefoonnummer van Michael Zand in zijn zak. Misschien heeft hij een afspraak gehad met het slachtoffer. Heeft hij hem doodgeschoten, is weggelopen, heeft zijn telefoon weggegooid. En er nooit aan gedacht dat die gevonden zou worden.’
Van Opperdoes knikte langzaam. ‘Het klinkt zo akelig logisch… dat het bijna niet kan kloppen.’
‘IJsselstein!’
Peter van Opperdoes stond onder aan de trap naar de werkruimte van de digitale rechercheur. Zoals hij al verwachtte, klonk vrijwel meteen een enorm kabaal van omvallende spullen en gesmoorde vloeken. Wat doet die man daar toch altijd? vroeg Van Opperdoes zich af. Ligt hij onder een stapel computers te slapen en schrikt hij plotseling wakker als hij wordt geroepen?
Het hoofd van IJsselstein verscheen in de trapopening. ‘Wat!?’
‘Heb jij al informatie over die telefoon uit de vuilnisbak?’
‘Bijna.’
‘Hoezo “bijna”? Met wie heeft Michael Zand gebeld, wie heeft hem gebeld? Met name vlak voor de moord.’
IJsselstein keek hem verbaasd aan. ‘Die informatie had ik je toch allang gegeven?’
Van Opperdoes rolde wanhopig met zijn ogen.
‘O, jee… echt niet? Maakt niet uit. Je hebt er toch niks aan.’
IJsselstein kroop achteruit en kwam even later, na de gebruikelijke herrie, weer tevoorschijn met een uitdraai.
‘Alle telefoongesprekken. Laatste nummer dat gebeld is, is van zijn vader. Verder veel afgeschermde nummers die gebeld zijn. Daar kom ik nog wel uit.’
Jacob kwam erbij staan. ‘Heeft zijn vader hem gebeld, of hij zijn vader?’
‘Zijn vader heeft hem gebeld. Daarna zijn er geen gesprekken meer geweest, dus ik denk dat de telefoon daarna is weggegooid.’
Van Opperdoes gromde. ‘Dus zijn vader is de laatste geweest die hem gesproken heeft. Mooie aanleiding om die familie nog eens te spreken.’
Jacob hield zijn hoofd een beetje schuin. ‘En Menno Post dan? Daar moeten we vanavond naartoe.’
Van Opperdoes glimlachte slim. ‘We hebben toch net gehoord dat Menno Post de dader niet is?’
Jacob stoof op. ‘Omdat hij dat zelf gezegd heeft? Wie weet is het Menno Post niet eens!’
Van Opperdoes keek onschuldig. ‘Maar mijn beste Jacob. Menno Post houdt zich schuil… tot vanavond. Het heeft geen zin hem nu te gaan zoeken. Die kent de onderwereld veel beter dan wie ook. Ik geef je op een briefje dat we hem niet zullen vinden. Ergo… we gaan wachten tot vanavond, en we zullen dan zien of hij op komt dagen. We kunnen nu niets doen, maar we hebben wel net een aanwijzing gekregen wie mogelijk de laatste persoon is die Michael Zand heeft gesproken: zijn vader. Dan moeten we daar toch achteraan?’
‘Je weet hoop ik nog wat de officier van justitie zo subtiel heeft gezegd?’
‘Dat we ons moesten concentreren op Menno Post, niet op anderen. Maar ja, we kunnen niet anders. En we worden toch vorstelijk betaald om te werken, en niet om uit onze neus te eten. Aan de slag, Jacob, kom op.’
Jacob drukte nog een keer op de bel, maar het bleef angstig stil in de woning van Diana Welling.
‘Boodschappen doen misschien?’
Peter van Opperdoes loerde door de ramen naar binnen, maar daar werd hij niet veel wijzer van. ‘Ik zie niks.’
‘Misschien zie je niks omdat er niemand thuis is. Ze doet namelijk ook niet open,’ antwoordde Jacob droog.
‘Zou dat het zijn?’ bromde Van Opperdoes. ‘Ik weet het niet hoor…’
Hij loerde door een ander raam. ‘Het is inderdaad heel stil. Maar er staat wel een kast open.’
De oude rechercheur sjokte nonchalant naar Jacob toe en drukte tegen de deur aan. ‘Is de deur dicht? Goed dicht?’
Jacob schudde zijn hoofd in ongeloof. ‘Ik weet wat jij van plan bent. En dat gaat dus mooi niet gebeuren.’
‘Ik wil binnen kijken. We zitten opgescheept met een vermiste man, en nu is deze woning, van een familielid van de vermiste ook al leeg. Voor hetzelfde geld is er daarbinnen iets gebeurd.’
Jacob hield stand. ‘We mogen pas naar binnen als we een machtiging tot binnentreden hebben. En die hebben we niet.’
Van Opperdoes stak zijn neus in de lucht.
‘Of op grond van artikel twee van de politiewet. Het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven, weet je nog? Ruik jij geen gas? Volgens mij lekt er gas binnen.’
Jacob schudde zijn hoofd. ‘Nee, hoor.’
Peter van Opperdoes snoof verder en liep naar de deur toe.
‘Ik wel. Volgens mij wordt het hier ook sterker. Jacob… misschien is er iets aan de hand binnen. Ik ben bang dat het een gevaarlijke situatie kan opleveren voor de buren. Of misschien voor degene die nu nog binnen is.’