De lange agent probeerde nog tegen te sputteren. ‘Maar eh… dan moeten wij hier wachten? Dat duurt uren…’
Met een verontschuldigend schouderophalen volgde Jacob zijn collega snel de deur uit.
Jacob had een blauw zwaailicht op het dashboard gezet en reed zo snel hij kon richting Schiphol. Op de Marnixstraat weifelde hij even, maar toen koos hij toch voor de Overtoom.
‘Doe je wel een beetje voorzichtig?’ maande Peter van Opperdoes hem. ‘Je moet nog heelhuids naar je vrouw, vanavond.’
‘Laat me nou even…’ zei Jacob, een aanstormende tram handig ontwijkend.
Van Opperdoes zette zich schrap. ‘Jacob, ik heb alle vertrouwen in jouw rijstijl…’
‘Maar?’ grijnsde Jacob.
‘… maar niet in de rijstijl van alle bestuurders om ons heen.’
‘Alles komt goed…’
Jacob draaide het stuur naar links en schoot de vrije trambaan van de Overtoom op.
Nu hij geen verkeer voor zich zag, ontspande de oude rechercheur iets.
Jacob reed stevig door, maar hield goed rekening met onverwacht overstekende fietsers of voetgangers. Aan het einde van de Overtoom reed hij rechtsaf, over het Surinameplein, waarna hij de a10 ringweg opreed. De felverlichte borden die tachtig kilometer aangaven, scheurde hij met groot genoegen voorbij.
‘Eindelijk een keer…’
Van Opperdoes schudde zijn hoofd. ‘Je bent ook net een groot kind, jij…’
‘Maar we hebben haast.’
Dat kon Van Opperdoes niet ontkennen. Hij schoof onderuit in zijn stoel en wuifde met zijn hand. ‘Daar heb je ook weer gelijk in. Vooruit maar, ik getuig wel voor je, als je bij Van Straaten op het matje moet komen.’
Jacob trapte het gaspedaal in en vloog over de snelweg. Bij Schiphol wist hij blindelings de weg, en parkeerde precies op de plek waar het niet mocht.
‘Haast…’ legde hij Van Opperdoes uit, die hem verwijtend aankeek.
‘Je kunt ook dertig meter verderop parkeren, daar waar het wel mag.’
‘Geen tijd,’ antwoordde Jacob en gooide het plastic bordje met ‘politie’ op het dashboard.
Samen liepen de twee rechercheurs de immense vertrekhal in. Meteen na de ingang stonden ze stil. Honderden passagiers liepen als vluchtige mieren door de enorme hal. Familieleden die mensen kwamen ophalen of wegbrengen maakten de chaos compleet.
Jacob zuchtte. ‘Noemen ze dit niet een speld in een hooiberg? Voor hetzelfde geld is ze de douane al door, en staat ze nu bij een van de honderdduizend gates waar de vliegtuigen staan.’
Van Opperdoes wees naar de balie van de politie, achter in de hal. Achter de balie stond een indrukwekkende man, in het uniform van de Koninklijke Marechaussee.
Van Opperdoes legitimeerde zich. ‘We kunnen wel wat hulp gebruiken, denk ik.’
‘Wie niet?’ grijnsde de marechaussee en opende een deur zodat de twee rechercheurs naar achteren konden. ‘Wat kunnen we voor jullie doen?’
Van Opperdoes krabde op zijn hoofd. ‘Tja, we zoeken een vrouw met twee koffers, die hier waarschijnlijk een halfuur geleden is afgezet door een taxi.’
De marechaussee wachtte geduldig tot de oude rechercheur met meer details zou komen, maar die bleven uit.
‘Dat is het?’
Van Opperdoes knikte vriendelijk.
‘Een vrouw met twee koffers?’ De marechaussee vroeg het nog maar een keer, maar Jacob wist zeker dat hij zijn lachen probeerde in te houden. De marechaussee wees met een ruim gebaar naar alle mensen in de hal.
‘Heb je goed om je heen gekeken?’
‘We hebben wel een naam,’ zei Jacob toen maar.
‘Dat is al iets. Dan hebben jullie hopelijk ook een vluchtnummer?’
‘Sorry…’ zei Jacob.
‘Laten we maar eens kijken. Ze is hier met een taxi gekomen en in het bezit van twee koffers, dus de kans is groot dat ze gaat vliegen.’
‘Daar gaan we van uit.’
‘Enig idee waarheen?’
Van Opperdoes dacht na. ‘Een land dat geen uitleveringsverdrag heeft met Nederland. Ver weg waarschijnlijk, en warm.’
Jacob keek zijn collega aan. ‘Hoe kom je daarbij?’
‘Michael Zand leeft nog.’
‘Waarom denk je dat?’
Van Opperdoes haalde zijn schouders op. ‘Ten eerste omdat zijn moeder langskwam op het bureau om het te vertellen. Ten tweede omdat ze nu het land verlaat. Geen moeder zou het land uit gaan, zolang haar zoon wordt vermist.’
‘Klinkt logisch.’
‘Dan rest de vraag: waarom gaat ze overhaast het land uit? Ik doe een wilde gok: omdat haar zoon het land uit is.’
‘Klinkt ook logisch.’
‘En waar zou haar zoon dan zitten? Hij is niet gek. Zijn vader is niet gek. Stel dat Michael de moord heeft gepleegd, dan is hij het land uit gevlucht naar een land dat niet uitlevert aan Nederland. En daar gaat zijn moeder nu ook naartoe.’
Het gezicht van de marechaussee, die de discussie gevolgd had, stond ernstig. ‘Gaat het om een moord?’
Van Opperdoes maakte een kort armgebaar. ‘Lang verhaal, maar het gaat inderdaad… uiteindelijk… om een moordverdachte die we proberen op te sporen.’
De marechaussee wreef nadenkend over zijn kin. ‘Met een naam kan ik wel iets, maar niet alles. Ik bedoel, we kunnen alle passagierslijsten afzoeken, maar of we dat redden voordat het vliegtuig vertrekt waar ze mee vliegt? Hoe heet ze?’
‘Diana Welling.’
De marechaussee schreef de naam op en verdween achter de computers.
Van Opperdoes keek Jacob aan. ‘We zijn te snel weggegaan bij dat huis. Misschien lagen er wel papieren van de vlucht, of een of andere reservering bij een reisbureau.’
Hij liep een paar passen weg, in de richting van de hal, waar hij honderden mensen aan zich voorbij zag trekken. Had nou gewoon even meer tijd genomen om de boel daar beter te bekijken, verweet hij zichzelf hartgrondig. Met een ontevreden blik stond hij daar, voor de deur van de marechaussee, terwijl mensen met koffers op wieltjes om hem heen laveerden.
‘Niet zo streng zijn voor jezelf,’ zei zijn vrouw.
‘Dat ben ik wel. Misschien lag de oplossing daar, en dan is het mijn schuld dat ik haar gewoon niet heb gezien.’
Zijn vrouw glimlachte. ‘Misschien heb je haar wel gezien, maar is ze je niet opgevallen.’
Van Opperdoes fronste. Zou dat kunnen? In gedachten bladerde hij weer door de papieren in het kastje. Uit alle macht probeerde hij zich te herinneren wat erop stond. Het leken rekeningen, afschriften, aanslagen van de belasting. Allemaal belangrijk, maar lag daar de oplossing?
Geen identiteitsbewijs, dat was hem wel opgevallen. Een kentekenbewijs van een auto… dat wist hij nog wel. Wat was er…
De foto.
De foto waar vader, moeder en Michael Zand op stonden. Ineens viel het op z’n plek. Waar was die foto genomen? Het was… er stond iets op. Een pier. Nee, op dat restaurant bij die pier… Van Opperdoes pijnigde zijn hersens. Hij zag de foto voor zich en probeerde alle details terug te krijgen. Het water, de zon, de drie personen op de foto, het bord met de naam…
Hamaca.
Dat stond er op de achtergrond. Een pier met een restaurant. Van Opperdoes draaide zich om en liep snel naar binnen.
‘Restaurant Hamaca. Daar gaan ze heen, dat land.’
‘Heel goed,’ prees de marechaussee. ‘En welk land mag dat wel wezen?’
‘Dat weet ik niet…’ moest Van Opperdoes toegeven.
Jacob wees naar de computer. ‘Mag ik even?’ Hij toetste de woorden ‘restaurant Hamaca’ in, en klikte in Google op ‘afbeeldingen’. Meteen wees Van Opperdoes op de tweede foto die zichtbaar was.
‘Daar was het. Dit restaurant. Die pier.’
Jacob klikte verder. ‘Dominicaanse Republiek.’
De marechaussee knikte tevreden. Hij goochelde wat met de computer, en kreeg een lijst met namen op zijn scherm.
‘Hoe heette ze ook alweer…’ mompelde hij in zichzelf, terwijl hij met een pen langs de namen op het scherm ging. Helemaal onderin, als laatste, stond haar naam: Welling, D.