Hij stond op. ‘Vertrekhal drie. Kom maar mee.’
Binnendoor liepen ze een trap op, waardoor ze in de vertrekhal uitkwamen. Daar stond een elektrisch karretje klaar, waar de marechaussee achter het stuur ging zitten. ‘Jullie kunnen achterop.’
De twee rechercheurs aarzelden een seconde, maar besloten toen achterop het bankje te gaan zitten. Net zo handig als Jacob over de Overtoom reed, laveerde de marechaussee door de drukte van de vertrekhal.
‘Hoe lang hebben we nog?’ wilde Jacob weten.
De marechaussee keek op zijn horloge en fronste zijn wenkbrauwen. Hij ging nog iets sneller rijden.
‘Natuurlijk aan het einde van de hal…’ zei hij gefrustreerd.
Jacob keek met hem mee, naar voren, maar Van Opperdoes probeerde zich aan de leuning vast te houden. ‘Ik voel me net een bejaarde stewardess die wordt weggebracht.’
‘Daar is het,’ wees de marechaussee. Hij stopte het karretje en sprong er af.
Jacob liep snel met hem mee, terwijl Van Opperdoes zich van het bankje af liet glijden.
Een aantal mensen zat nog in de door glas gesepareerde ruimte. Personeel was druk bezig om anderen te fouilleren en toegang te geven tot het vliegtuig.
‘Daar staat ze,’ zei Jacob.
En daar stond Diana Welling inderdaad, klaar om het vliegtuig in te stappen. Ze was onrustig met haar papieren bezig, en had Jacob pas in de gaten toen hij al naast haar stond.
‘Mevrouw Welling?’
Even leek het erop dat ze flauw zou vallen. Met grote ogen en een wit weggetrokken gezicht keek ze Jacob aan. Ze slikte een paar keer en keek nerveus naar Van Opperdoes, die nu langzaam aan kwam slenteren, zijn blik strak op Diana Welling gericht.
Jacob kon haar angst voelen. Toen keek ze hem aan en hervond eindelijk haar stem. ‘Ik eh… ik maak gebruik van mijn zwijgrecht.’
Hoofdstuk 17
‘Hoe lang hebben we voordat ze in het vliegtuig moet zitten?’ vroeg Peter van Opperdoes.
De marechaussee ging even overleggen met het personeel dat bij de gate stond. Die telden het aantal mensen dat nog in de vertrekhal zat te wachten om door de controle te gaan en overlegde per portofoon met het cabinepersoneel.
‘Een halfuur, maar dat is echt het maximale. Geen minuut langer.’
‘Mooi. Dat is wel genoeg.’
Met grote angstogen keek Diana Welling om zich heen. ‘Ik leg geen verklaring af. Ik hoef niets te zeggen.’
Van Opperdoes boog zich naar haar toe. ‘Dat recht hebt u natuurlijk. Of het verstandig is, is een tweede.’
De blinde paniek sloeg nu echt bij haar toe. In verwarring keek ze om zich heen, op zoek naar steun die ze niet zou vinden. Ze leek in weinig meer op de vrouw die Van Opperdoes had leren kennen bij de eerste twee ontmoetingen.
Jacob kwam terug van het Schipholpersoneel, waar hij de laatste boardinglist had nagekeken. Diana Welling reisde alleen, van Michael of Frits Zand was geen spoor te bekennen.
Van Opperdoes keek naar de marechaussee, die geduldig wachtte wat er ging gebeuren.
‘Heb je een plek waar wij even rustig met mevrouw kunnen praten?’
Hij knikte en ging hun voor. Diana Welling liep naast hem mee, op een klein afstandje gevolgd door de twee rechercheurs.
‘Die medewerking hier is fantastisch. Dat maak je weleens anders mee, in het land.’
Van Opperdoes bromde. ‘Vergis je niet, Jacob. Dat komt ook vaak door de houding van de Amsterdamse dienders. Die komen ergens in het land, ver weg van de grote stad, en zullen dan wel even laten weten dat zij alles al een keertje hebben meegemaakt.’
‘Nou, dat is toch ook zo?’
Van Opperdoes zuchtte. ‘Zie je, dat bedoel ik nou. Arrogant gedrag. Zo kijken ze dan tegen je aan, en terecht. Arrogante Amsterdammers, met een grote bek.’
Jacob glimlachte vals. ‘Terecht. Alles buiten de Amsterdamse stadsgrenzen? Boeren. BoPo’s. Boerenpolitie.’
Nu sloeg Van Opperdoes de ogen ten hemel en schudde zijn hoofd.
‘Zo kom je er niet, Jacob. Hoe kun je nu ooit samenwerken met andere collega’s als je zo over hen denkt?’
Jacob keek hem onschuldig aan. ‘Dat zeg ik toch niet tegen hén? Ik ben ook niet gek. Maar goed… alle gekheid op een stokje… dit is een prima collega, van de marechaussee nog wel.’
Van Opperdoes knikte naar de marechaussee voor hen, die Diana Welling geroutineerd door de drukte leidde.
‘Gods eigen wapen.’
‘Wat zeg je?’
‘Gods eigen wapen. Zo noemt de Koninklijke Marechaussee zichzelf, en die naam is altijd in ere gebleven.’
‘Meen je dat? Waar komt die vandaan?’
Van Opperdoes fronste. ‘Ik ken de uitdrukking al zolang ik bij de politie ben. De marechaussee verleende vroeger al bijstand aan de Amsterdamse politie. Met name aan de Warmoesstraat.’
Hij grinnikte.
‘Kwamen er inderdaad van die uit de klei getrokken dienders op het bureau… met zúlke handen. Kolenschoppen. Als er dan een opstootje was, en een paar van die boeren renden de Zeedijk over… je zag die raddraaiers de gevels in klimmen, uit angst voor die enorme handen.’
Jacob grinnikte. Die verhalen had hij wel vaker gehoord. Mooie tijden waren dat.
‘Maar hoe komen ze aan de bijnaam “Gods eigen wapen”? Ik bedoel… als je zegt dat Amsterdammers arrogant zijn, dan klinkt dat ook behoorlijk ijdel… hooghartig zelfs. Alsof de rest tweederangs is.’
‘Het is iets van ver voor de Tweede Wereldoorlog. Toen was de religieuze achtergrond van de marechaussee met name protestants-christelijk. Iemand schijnt het ooit een keer gezegd te hebben, en het is altijd in gebruik gebleven. Zo noemen ze zichzelf, en wij in Amsterdam maakten er altijd geintjes over. Juist omdat het zo verheven klonk.’
‘Dus ze waren niet arrogant?’
‘O, sommigen wel, hoor. Die vonden dat ze echt bij Gods eigen wapen hoorden, en vonden het maar niks in dat schunnige Amsterdam met die grofgebekte dienders. Ze liepen ook in van die opgedofte uniformen, met van die nestels.’
‘Nestels?’
‘Van die luxe koorden op hun uniform. Tot er eentje bijna gewurgd werd met zijn eigen nestels op de Zeedijk, toen was het gauw afgelopen met die dingen. Uiteindelijk kwamen ze heel snel terug van die arrogante houding. Na een paar weken waren de meesten erger dan de grofste Amsterdamse dienders.’
Ze waren aangekomen bij een ruimte waar alleen personeel toegang had.
De marechaussee opende zwijgend een deur en liet Diana Welling naar binnen gaan. Het was een kleine verhoorkamer, met een bureau en drie stoelen. Spartaans, maar het voldeed.
Diana klampte zich vast aan haar handtasje en ging zitten.
Van Opperdoes en Jacob gingen tegenover haar zitten.
‘U hebt al gezegd dat u niets wilt zeggen,’ begon Van Opperdoes.
Ze knikte nerveus.
‘Wilt u niets zeggen over een speciaal onderwerp, of wilt u… in het algemeen… helemaal niets zeggen?’
Ze bleef volhouden. ‘Ik hoef niets te zeggen.’
Van Opperdoes hield zijn hoofd een beetje schuin. ‘Van wie hebt u dat? Wie heeft u verteld dat u geen verklaring over uw man of over uw kind hoeft af te leggen? Meestal moeten wij dat… voorafgaand aan een verhoor… meedelen. Maar u weet het zelf. Hoe komt dat?’
Diana haalde een paar keer diep adem, om zichzelf rustig te krijgen.
Uiteindelijk, na een minuut, keek ze Van Opperdoes aan. ‘U hebt volgens mij het recht niet om mij vast te houden.’
‘Mevrouw Welling, uw zoon wordt vermist. Wij hebben geen aanwijzingen gevonden dat hij… zoals u zelf zei… in Parijs zit. Dat betekent dat wij een misdrijf niet mogen uitsluiten. En dan gaat u ineens weg?’
‘Een vakantie die allang gepland stond.’
Peter van Opperdoes knikte begrijpend. ‘Natuurlijk. Naar de Dominicaanse Republiek. Die toevallig geen uitleveringsverdrag met Nederland heeft…’