Выбрать главу

Jacob keek Van Opperdoes even aan en wist dat hij op dat moment hetzelfde dacht. Los van elkaar zouden deze twee voorvallen niet tot grote ongerustheid leiden, maar de vrouw maakte op hen een bijzonder normale indruk, en haar verhaal klonk oprecht verontrustend. Plus het feit dat de telefoon, werkend en wel, in een vuilnisbak was gevonden…

Peter van Opperdoes opende de deur naar de zolderverdieping van het bureau.

‘IJsselstein!’

Er klonk gerommel en een onderdrukte vloek van bovenaf, voor een rood aangelopen kaal hoofd boven aan de trap verscheen. ‘Wat moet je?’

De oude rechercheur hield het plastic zakje omhoog, met daarin de telefoon. ‘Kun je hier iets mee?’

Roy IJsselstein, de digitale rechercheur van het bureau, stommelde de trap af en bekeek de telefoon aandachtig. ‘Zeker die telefoon die door de stadsreiniging is gebracht? Natuurlijk. Hier kan ik van alles mee.’

‘We willen weten wie er heeft gebeld naar deze telefoon, en naar wie ermee is gebeld.’

IJsselstein maakte een spottend geluid. ‘Pfff… da’s het makkelijkste. Daar heb ik de telefoon niet eens voor nodig. Alleen het nummer.’

Glimlachend stak Van Opperdoes de telefoon in zijn jaszak en propte een briefje met het telefoonnummer in IJsselsteins hand.

‘Ik hoopte al dat je dat zou zeggen, want de telefoon krijg je nog niet, hoorde ik net van Jacob.’

IJsselstein keek Jacob met toegeknepen ogen aan. ‘En waarom dan wel niet?’

‘Vingerafdrukken… dna-sporen, misschien? Voor hetzelfde geld heeft de vermiste zoon die telefoon niet zelf weggegooid.’

IJsselstein maakte een mismoedig gebaar. ‘Ik wens je veel geluk. Die gasten van de stadsreiniging hebben overal al met hun dikke vingers aan gezeten. En dan nog wat collega’s beneden, bij de balie. Niemand is er voorzichtig mee geweest, tot het moment dat die moeder belde. En dat snap ik ook nog wel. Het was een gevonden telefoon. Geen bewijsstuk in een moordzaak of zo. ’

Van Opperdoes keek IJsselstein ernstig aan. ‘Toen nog niet, nee… maar wie weet waar dit op uitdraait.’

De digitale rechercheur wapperde met het telefoonnummer voordat hij al mopperend de trap op verdween. ‘Ja, nou… hoe dan ook… ik ga aan de slag en zodra die forensische pannenkoeken klaar zijn met die telefoon, wil ik hem hebben. En zeg dat ze rustig aan doen met dat vingerafdrukkenpoeder, want dat spul sloopt alles.’

Van Opperdoes liep glimlachend naar de recherchekamer, waar hij zijn montycoat aantrok en Jacob een seintje gaf hem te volgen.

==

De winter was lang geweest, met kille dagen en veel sneeuw, maar eindelijk was de lente dan toch in volle hevigheid losgebarsten. De bomen leken in één nacht vol en groen te zijn geworden, en het was alsof Amsterdam er met smart op had zitten wachten. Hoewel het nooit echt stil was in de Jordaan, leek dit de eerste ochtend waarop iedereen vol plezier en in zomerse kleding de straat op was gelopen. Links en rechts in de Westerstraat stonden mensen in groepjes te praten, en bij de cafés en de moderne lunchrooms stonden mannen en vrouwen met koffie en broodjes op straat, hun hoofd opgeheven in de warme zonnestralen.

Van Opperdoes laveerde er handig tussendoor en keek om naar zijn jonge collega. ‘Dit is nou waar ik zo van hou, Jacob. De sfeer in de Jordaan… de mensen op straat…’

‘Uit jouw mond klinkt dat nogal lyrisch. Ik dacht dat je zo gek was op de Warmoesstraat?’

Van Opperdoes keek hem met twinkelende ogen aan. ‘Die twee bureaus zijn niet te vergelijken, de Jordaan en de Wallen zijn twee totaal verschillende grootheden. Mensen die je hier ziet, zie je op de Wallen niet — en omgekeerd.’

‘Mooi… en vertel me nu maar eens even wie de vader van onze vermiste is.’

De oude rechercheur ontweek een oude dame met paars haar en vertraagde peinzend zijn pas.

‘Frits Zand… dat is een naam die ik lang niet heb gehoord. Het was een man die ik een paar keer heb ontmoet, en die mij altijd een bijzonder ongemakkelijk gevoel gaf. Hij kwam een paar keer naar voren… zijdelings weliswaar… tijdens onderzoeken. Zware onderzoeken. Zelfs bij afrekeningen in het milieu werd zijn naam genoemd. Altijd zijdelings…nooit genoeg om verdacht te worden, maar toch… hij verkeerde in dubieuze kringen.’

‘Je bedoelt: waar rook is, is vuur?’

Peter van Opperdoes haalde zijn schouders op, maar knikte uiteindelijk. ‘Je mag het eigenlijk niet zeggen, omdat je op de feiten af moet gaan. Maar in dit geval… heb ik er geen goed gevoel bij.’

Langzaam liep hij door, tot ze bij de Eerste Anjeliersdwarsstraat kwamen. Links op het trottoir, naast een rommelig vol fietsenrek en tegen de rijbaan aan, zag Jacob een eenzame vuilnisbak staan.

‘Is de telefoon hier gevonden?’

Van Opperdoes knikte en draaide langzaam een rondje, alsof hij de precieze omgeving goed tot zich door wilde laten dringen. Achter hem, op de hoek bij de Anjeliersdwarsstraat, bevond zich Rippens, de oude ijzerhandel die van alles verkocht: van naambordjes tot stofzuigerzakken. Aan de overkant was café Nol gevestigd, de beroemde plek waar veel buurtbewoners, maar nog veel meer toeristen iedere avond luid op de Jordanese meezingers klonken. Hij probeerde zich voor te stellen hoe iemand de telefoon in de vuilnisbak had gegooid. Was het nonchalant gegaan, in het voorbijgaan? Gejaagd, bang of angstig? Of had diegene hier lang gestaan, in vertwijfeling, niet wetend wat te doen? Of was het stiekem gebeurd, door iemand die niet wilde opvallen?

Van Opperdoes wist dat hij misschien nooit antwoord op die vragen zou krijgen, maar nu intrigeerde het hele voorval hem. Waarom had iemand — misschien de vermiste zoon, misschien ook niet — hier een werkende telefoon weggegooid?

Jacob observeerde de omgeving ook, maar zijn ogen waren iets hoger gericht, meer richting de gevels van de Westerstraat.

Van Opperdoes zag hem kijken. ‘Wat zoek je?’

Jacob liep een paar meter weg, naar een winkel even verderop. Hij keek glimlachend naar Van Opperdoes, en wees naar een onopvallende, kleine camera aan de gevel van een hippe kunstgalerie, die gericht was op het trottoir en — belangrijker nog — op de daar geplaatste vuilnisbak.

Hoofdstuk 3

Een zacht geklingel klonk in de galerie, toen Van Opperdoes de deur opende. Vrijwel meteen kwam, schijnbaar vanuit het niets, een jonge man tevoorschijn die zijn blik van top tot teen over de oude rechercheur liet gaan. Kennelijk beviel hem wat hij zag niet zo erg, want hij trok zijn neus ongeïnteresseerd op en keek langs Van Opperdoes naar Jacob.

‘Kan ik iets voor u doen?’ De arrogantie droop van zijn stem. Kennelijk had hij voor zichzelf al uitgemaakt dat deze twee mannen absoluut niet tot zijn exclusieve doelgroep hoorden.

Van Opperdoes keek zijn jonge collega even geamuseerd aan. Ze dachten allebei precies hetzelfde.

‘Wat dacht u dat we kwamen doen?’

De galeriehouder hief zijn blik even ten hemel. ‘O, ik heb werkelijk géén idee.’ Hij joeg een lok van zijn lange haar nonchalant naar achteren en kon een cynische glimlach niet onderdrukken. ‘Of komt u soms voor de kunst?’

Midden in de galerie stond een tafel, met daarop een kennelijk zeer modern kunststuk. Het leek op een verzameling pingpongballetjes, die in schijnbaar doelloze volgorde over een enorm schaakbord bewogen.

Van Opperdoes wees ernaar. ‘Wat kost dat?’

De wenkbrauw van de galeriehouder schoof een centimeter omhoog. ‘Dat? Dat is het nieuwste werk van Oscar Slinksy. Het schaakbord van Lucifer. Waarmee de schepper van het kunstwerk de willekeur van goed en slecht… van wit en zwart… wil aantonen.’