Van Opperdoes knikte ernstig. ‘Indrukwekkend. Ik krijg er een heel erg positief gevoel van.’
‘Het is dan ook het belangrijkste werk van het afgelopen jaar.’
Van Opperdoes bukte en liet zijn gezicht tot vlak boven de balletjes zakken. ‘Precies. Natuurlijk. Maar wat wilt u ervoor hebben?’
De galeriehouder trok de oude rechercheur nerveus iets van de opstelling vandaan. ‘Een koopje. Voor vijftigduizend euro is de sculptuur voor u. Er is er natuurlijk maar een, zodat u een uniek stuk heeft.’
Van Opperdoes draaide zich om naar Jacob, die schaapachtig naar de balletjes keek. ‘Wil je die dan hebben?’
Jacob knikte enthousiast. ‘Die vind ik wel leuk, met die balletjes. Balletjes zijn leuk.’
Van Opperdoes bromde tevreden. ‘U hoort het, hij vindt hem leuk. Pak maar in, we nemen hem meteen mee. Leuk voor je verjaardag, toch, jongen?’
Jacob stond met grote ogen boven het schaakbord. ‘Jahaaa…’
Nu was het de beurt aan de galeriehouder om zijn mond open te laten zakken. Hij bleef vier seconden doodstil, en keek toen in opperste verbazing van de een naar de ander. Met moeite kon hij weer uit zijn woorden komen.
‘Echt?’
De oude rechercheur trok zijn portemonnee tevoorschijn. Met grote ogen volgde de galeriehouder zijn bewegingen, er inmiddels van overtuigd dat hier een peperdure creditcard getrokken zou worden.
‘Echt…?’ vroeg hij voor de zekerheid nog maar een keer, nu met licht overslaande stem.
Met een glimlach haalde Van Opperdoes zijn legitimatiebewijs tevoorschijn.
‘Natuurlijk niet. We willen graag wat vragen stellen, en antwoorden ontvangen. Gratis, welteverstaan.’
De arrogante gelaatsuitdrukking verdween als sneeuw voor de zon, en maakte na een paar seconden vertwijfeling plaats voor een onbeholpen glimlach.
‘Ach, natuurlijk. Wat grappig.’
Jacob liep naar de etalage en wees omhoog. ‘U hebt daar een camera hangen. Werkt die ook?’
‘Natuurlijk. Is er iets aan de hand dan?’
‘Kan ik zien wat de camera heeft opgenomen?’
De galeriehouder was duidelijk van zijn stuk gebracht door de plotselinge onthulling van de twee rechercheurs. ‘Ik had echt niet gedacht dat jullie van de politie waren. Wat een grap…’
Hij ging ze voor naar een ruimte achter in de galerie, waar in een kast een klein beeldscherm stond, en een recorder. Op het beeldscherm was de straat te zien en — duidelijk zichtbaar — de vuilnisbak.
Van Opperdoes wees op de recorder. ‘Hoe lang worden de beelden bewaard?’
De galeriehouder zette grote ogen op. ‘O, maar dat weet ik allemaal niet hoor. Ik ben van de kunst, niet van de techniek.’ Hij verzonk in een diep gepeins. ‘Volgens mij drie dagen… kan dat?’
Jacob bekeek de recorder. ‘Tweehonderdvijftig gigabite. Hangt een beetje af van de resolutie waarmee dit ding opneemt, maar drie dagen zou heel goed kunnen.’
Van Opperdoes plukte aan zijn neus. ‘Met een beetje mazzel…’
Jacob wees op de recorder. ‘Mogen we?’
De galeriehouder maakte een hoffelijk gebaar. ‘Natuurlijk, be my guest… Ik help de politie graag.’
Jacob glimlachte. ‘Ik laat hem ophalen door iemand die er echt verstand van heeft. Bedankt voor uw medewerking, in ieder geval.’
De galeriehouder kneep zijn ogen samen en giechelde. ‘Graag gedaan. Als ik weer eens een parkeerbon heb, dan weet ik jullie te vinden.’
Van Opperdoes legde zijn hand op de schouder van de galeriehouder. ‘En als ik eens vijftigduizend euro overheb…’
De man zette grote ogen op. ‘Echt?’
‘Echt niet,’ zei Van Opperdoes glimlachend.
De oude rechercheur sloot de deur van de galerie achter zich en keek de Westerstraat in. In de verte reed een wagen van de stadsreiniging, met felle oranje zwaailichten. Hij wees ernaar. ‘Laten we hun even iets vragen.’
Jacob liep de wagen tegemoet.
‘Jullie zijn hier om de vuilnisbakken te legen?’
De bestuurder leunde over zijn stuur. ‘Onder andere. Jij bent van de smeris, toch?’
Jacob liet de belediging van zich af glijden, hij had wel erger gehoord. Bovendien bedoelde de bestuurder het meer als een constatering dan als een belediging.
‘Klopt, we wilden even iets vragen.’
De bestuurder keek naar de stoep, waar Van Opperdoes stond te wachten. Hij deed de motor uit en wees naar de vuilnisbak.
‘Gaat het over die telefoon die ze daar gevonden hebben?’
‘Daar weet je van?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Het is het praatje van de dag op de reiniging.’
‘Om de hoeveel dagen worden de vuilnisbakken geleegd?’
‘Dagen? Elke dag, meneertje. Zeker als het wat mooier weer wordt, zoals nu. Dan komen er veel mensen op straat. Weinig mensen, weinig troep. Veel mensen, veel troep. Zo kun je ons leven wel zo ongeveer samenvatten.’
‘Dus als die telefoon vanochtend gevonden is, kan die er hooguit een dag in gelegen hebben?’
De reiniger spoog uit het raam. ‘Dat denk ik dan wel. Hooguit twee. Ze slaan er per ongeluk misschien weleens eentje een dagje over. Niet expres natuurlijk, maar je weet maar nooit. Beter het zekere voor het onzekere nemen. Twee dagen. Maar zeker niet meer dan dat. Hooguit drie, als iemand hem per ongeluk een keer overslaat. Maar zeker niet meer dan drie.’
Van Opperdoes wachtte even of er nog een dag bij zou komen, maar dat gebeurde niet. Hij keek Jacob aan. ‘Twee dagen dus, hooguit drie. En de recorder neemt drie dagen op. Misschien hebben we geluk.’
De recherchewagen reed over de Linnaeusstraat naar de Middenweg en sloeg links af de Hogeweg op. Van Opperdoes keek naar de huizen van Watergraafsmeer en bedacht dat hij dit een van de fijnste wijken van Amsterdam vond. Op de Wallen, waar hij tientallen jaren had gewerkt, en de Jordaan, waar hij woonde en nu werkte, na.
Van Opperdoes wees naar de fontein in het midden van de Hogeweg.
‘Die hebben ze een paar jaar geleden weer teruggeplaatst. Aan de hand van oude foto’s wordt de boel opgeknapt. Zo gaat het in de hele stad… wat zeg ik, in het hele leven. Eerst moet alles tegen de vlakte voor de vernieuwing… en dan komen ze er langzaam achter dat het vroeger allemaal zo slecht nog niet was.’
Jacob grinnikte. ‘Het is bij de politie al niet anders. Eerst werkten we centraal, toen moesten we decentraliseren, negen districten met ik weet niet hoeveel wijkteams. En dan moet alles weer terug. Terug naar vijf districten… met weinig wijkteams. Vroeger was alles beter.’
Het bleef even stil, voordat de stem van de oude rechercheur weer klonk. ‘Je zult mij nooit horen zeggen dat vroeger alles beter was. Maar…’
Jacob keek zijn collega aan. Er had een zweem van weemoed in zijn stem geklonken. Met een trieste glimlach op zijn gezicht keek de oude rechercheur voor zich uit. Ook al zou hij het niet zeggen, voor hem was vroeger inderdaad veel beter, wist Jacob. Vroeger… toen de vrouw van Van Opperdoes nog leefde. Jacob zweeg en reed een extra rondje om de fontein op de Hogeweg, voordat hij de auto parkeerde.
‘We zijn er.’
Peter van Opperdoes knikte en wreef even in zijn ogen. ‘Laten we maar eens gaan kijken.’
Niemand verwachtte eigenlijk dat de deur geopend zou worden, maar Jacob belde voor de vorm aan. Toen het inderdaad langdurig stil bleef, maakte Jacob de deur voorzichtig open met de sleutels die de moeder van Michael Zand hun had gegeven. Achter de stevige voordeur lagen kranten en wat post, een teken dat Michael werkelijk enkele dagen niet thuis was geweest. Jacob keek de gang in en het leek even of hij weifelde om verder te lopen.
Van Opperdoes merkte het.
‘Wat is er?’
Jacob aarzelde kort. ‘Dit soort dingen… als ik ergens een hekel aan heb, dan is dit het wel. Michael Zand is vermist, niemand heeft meer iets van hem gehoord. Misschien is hij vermoord, misschien heeft hij zelfmoord gepleegd. Alles kan. Voor hetzelfde geld hangt hij hier ergens…