Выбрать главу

Ik kan er slecht tegen om een huis te doorzoeken, wetend dat je letterlijk tegen een lijk op kan lopen als je een hoek omgaat. En ze liggen altijd op de vreemdste plekken. Daar heb ik ook al eigenaardige staaltjes van meegemaakt.’

De oude rechercheur knikte.

‘Ik weet het. Mensen laten helaas zelden een waarschuwing achter, voor ze zichzelf iets aandoen. Maar goed… ik kan daar ook wel weer begrip voor hebben. Meestal zijn ze dan in zo’n geestelijke staat dat ze daar niet meer aan denken. Het is een van de onheilspellendste kanten van ons werk, zo’n woning doorzoeken.’

Hij zweeg even en legde zijn hand op de schouder van zijn jonge collega.

‘Zal ik voorgaan?’

Jacob keek verontwaardigd. ‘Het is niet dat ik bang ben. Ik vind het gewoon een rotidee.’

Van Opperdoes knikte hem geruststellend toe. ‘Natuurlijk, Jacob. Weet ik toch…’ Glimlachend ging de oude rechercheur hem voor.

De woning was ruim en licht, zoals de meeste woningen in deze wijk. Watergraafsmeer, een ingepolderd gedeelte van de stad dat daadwerkelijk in een grote kuil achter de Ringdijk lag, was een van de meer groen en ruim opgezette wijken van de stad. Het leek er rustig, maar Van Opperdoes wist dat die rust ook types aantrok die het wel prettig vonden een beetje onopgemerkt te kunnen wonen.

Een lange gang bracht hen in de woonkamer. De woning was modern ingericht, met veel smaak. Een grote, comfortabele bank stond tegenover een kast met boeken, dvd’s en een televisie. Ze liepen snel weer de gang in en controleerden de overige kamers op eventuele onregelmatigheden.

De woning was leeg.

‘Hier is hij dus niet…’ concludeerde Van Opperdoes droog.

‘En de woning ziet er keurig uit. Geen rare dingen. Geen afscheidsbrief…’

Van Opperdoes bromde. ‘Had ik eerlijk gezegd ook niet verwacht. Zijn moeder zei alleen dat hij anders dan anders klonk, niet dat hij depressief was. Er kunnen duizend redenen zijn waarom iemand weg is.’

De oude rechercheur keek om zich heen. ‘Laten we nog maar eens goed rondkijken. Ik neem de woonkamer wel.’

Jacob knikte. ‘Ik kijk achter.’

Als eerste onderzocht hij de ramen en sloten aan de achterzijde van de woning, terwijl Van Opperdoes terugliep naar de woonkamer. Alles leek deugdelijk afgesloten.

Langzaam liet Van Opperdoes zijn blik door de woonkamer gaan. Zijn ervaring had hem een soort zesde zintuig geschonken, waardoor schijnbaar onopvallende details plotseling heel belangrijk werden. Vaak leek een situatie in een woning immers heel normaal, maar door de situatie goed in je op te nemen en tot zich door te laten dringen, vielen minieme puzzelstukjes soms ineens op hun plek. Nu had hij het gevoel dat er iets niet klopte… maar wat?

Jacob kwam de woonkamer in.

‘En?’ wilde Van Opperdoes weten.

‘De voordeur was dubbel afgesloten, dus niet zomaar dichtgetrokken. Alle ramen en deuren aan de achterzijde zijn afgesloten.’

Van Opperdoes knikte. ‘Dat kan maar twee dingen betekenen. Of Michael Zand heeft zelf zijn woning verlaten en afgesloten…’

Jacob grijnsde. ‘Klinkt akelig vanzelfsprekend, Peter. Ik had het zelf kunnen bedenken… En de andere?’

De oude rechercheur plukte aan zijn neus en trok zijn wenkbrauwen op. ‘Of… er is iemand anders in dit huis geweest… die de woning met de sleutel heeft afgesloten.’

Jacob bromde. ‘Ook dat is zo logisch dat ik het zelf had kunnen verzinnen. Ik dacht dat je met een hele speciale theorie zou komen.’

Van Opperdoes haalde zijn schouders op. ‘Soms is zelfs het voor de hand liggende al interessant genoeg. Het is namelijk wel een vraag. Michael Zand is vermist. Waar is hij het laatst geweest? Hier… of ergens anders? Is er een misdrijf in het spel… of niet? Is dit misschien een plaats delict… of niet?’

Jacob wilde antwoorden, maar zijn telefoon begon te rinkelen. Hij nam op en luisterde, terwijl Van Opperdoes de lades van een kast in de woonkamer opende.

Langzaam borg Jacob na het gesprek de telefoon op en keek Van Opperdoes aan. ‘Er is een lijk gevonden. Een moord.’

Hoofdstuk 4

Een eenzame politieman stond op de hoek van de Lijnbaansgracht. De wijkagent herkende de rechercheauto die aan kwam rijden en stak zijn hand op ter begroeting. Kennelijk was nog niet algemeen bekend dat er een lichaam in de kelder van de verlaten fabriek was gevonden, anders had het er wel gewemeld van collega’s en buurtbewoners. De wijkagent stak zijn hand uit.

‘Ik heb u maar als eerste gebeld. Even geen andere mensen nog…’

Peter van Opperdoes schudde hem de hand. ‘Prima. Kunnen we rustig kijken.’

De wijkagent wees op de hekken die de ingang provisorisch afsloten. ‘Het staat hier nu een paar maanden leeg. Steeds wordt er aangekondigd dat er verbouwd gaat worden, maar er gebeurt niets. De hekken…’ Hij rammelde eraan. ‘U ziet het. Iedereen kan hier naar binnen. Nou maakt dat niet zoveel uit, een blind paard kan er geen schade doen… maar het trekt ook de verkeerde types aan.’

Jacob liet zijn blik over het pand gaan. Kennelijk was het van een van de bedrijven die te groot waren geworden voor de binnenstad, en hun heil buiten Amsterdam zochten. De ramen op de eerste en tweede verdieping waren ingegooid, en de voordeur hing half uit zijn voegen. De hekken, die om het pand geplaatst stonden, waren weliswaar afgesloten met kettingsloten, maar ze waren makkelijk te verplaatsen, waardoor er ruimte genoeg ontstond om erdoorheen te kruipen.

Van Opperdoes wees naar het hek. ‘Ga jij maar voor. Jij weet de weg…’

De wijkagent hield het hek open, zodat de twee rechercheurs hem makkelijk konden volgen. Het lege pand bood een troosteloze aanblik. Grote lege ruimtes, waar de elementen door de kapotte ramen vrij spel hadden. Vrij snel sloeg de wijkagent rechts af en daalde een grote trap af, die eindigde bij een stevige deur. Vreemd genoeg zag de deur er nog intact uit.

Hij maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Ik heb geprobeerd om de deurkruk vrij te houden, maar ik moest hem voorzichtig openmaken. Ik heb handschoenen aangedaan.’

Van Opperdoes knikte bemoedigend. ‘Goed dat je eraan hebt gedacht. Dat is al heel wat, tegenwoordig.’

‘Er is alleen geen licht daarbinnen.’

De wijkagent opende de deur en een lugubere vlaag wind trok door het pand. Hij ontstak een kleine zaklamp, waarmee hij tevergeefs probeerde wat licht in de duisternis te scheppen.

‘Wees wel voorzichtig. Overal ligt troep, er zijn gaten in de vloer en er liggen diepe plassen.’ Behoedzaam betraden ze de kelder.

Het was inderdaad donker en vochtig in de immense ruimte. Van Opperdoes en Jacob lieten hun ogen wennen aan de duisternis, maar dat duurde even. Vanuit het trappenhuis scheen wat diffuus licht en de agent probeerde hen zo goed mogelijk bij te schijnen.

Wat ze zagen, bood een even lugubere als indrukwekkende aanblik. Het levenloze lichaam van een jongeman hing in een ongemakkelijke houding tegen de vochtige wand van de kelder, de benen met bevlekte jeans aan vooruit gestrekt op de natte grond. Het bovenlichaam was gehuld in een zwart kort leren jack, waaronder een wit t-shirt te zien was, met daarop onheilspellend grote rode vlekken. Het hoofd hing onnatuurlijk ver voorovergebogen op de borst, waardoor het lange zwarte haar van de dode naar voren viel en het gezicht aan het oog onttrokken werd. De armen hingen slap langs zijn lichaam, zodat het leek alsof hij op zijn handen zat.

Op een vreemde manier leek het in de kelder steeds kouder te worden. Van Opperdoes huiverde en trok zijn montycoat wat dichter om zich heen.

Jacob liep op de agent af. ‘Mag ik even?’

Hij nam de zaklamp over en scheen door de macabere ruimte. Het zou hem niet verbazen als de ratten binnen een paar seconden over zijn voeten kropen en hij zo meteen aangevallen zou worden door bloeddorstige vleermuizen. Hij eindigde met het licht op het hoofd van het slachtoffer.