Выбрать главу

‘Yunkai wil oorlog,’ zei Dany in het paviljoen tegen Witbaard. Irri en Jhiqui hadden de grond met tapijten bedekt, terwijl Missandei een wierookstaafje aanstak om de muffe lucht te verdrijven. Drogon en Rhaegal lagen op een paar kussens te slapen, om elkaar heen gekruld, maar Viserion zat parmantig op de rand van haar lege bad. ‘Missandei, welke taal spreken die Yunkai, Valyrisch?’

‘Ja, uwe genade,’ zei het kind. ‘Een ander dialect dan dat van Astapor, maar voldoende verwant om verstaanbaar te zijn. De slavenhandelaars noemen zich de Wijze Meesters.’

‘Wijs?’ Dany ging met gekruiste benen op een kussen zitten en Viserion spreidde zijn witgouden vleugels en fladderde naar haar toe. ‘We zullen wel eens zien hoe wijs ze zijn,’ zei ze en krabde de draak op zijn geschubde kop, achter de horens.

Ser Jorah Mormont kwam een uur later terug, vergezeld door drie kapiteins van de Stormkraaien. Ze hadden zwarte veren op hun blinkende helmen en beweerden alle drie evenveel eer en gezag te bezitten. Dany bestudeerde hen terwijl Irri en Jhiqui wijn inschonken. Prendahl na Ghezn was een gezette Ghiscari met een breed gezicht en grijzend donker haar, Sallor de Kale had een kronkelend litteken op zijn bleke Qarthijnse wang en Daario Naharis was zelfs voor een Tyroshi nog flamboyant. Zijn baard was in drie punten geknipt en blauw geverfd, dezelfde kleur als zijn ogen en de krullen die tot op zijn kraag vielen. Goudverf sierde de uiteinden van zijn snor. Al zijn kleren hadden een gele tint, een schuimrandje botergeel Myrisch kant gluurde uit zijn kraag en manchetten, zijn wambuis was met koperen medaillons in de vorm van madeliefjes bestikt en gouden krullen slingerden zich langs zijn laarzen omhoog tot zijn dijen. In een riem van vergulde ringetjes stak een paar handschoenen van zacht geel suède, en zijn vingernagels waren blauw gelakt.

Maar het was Prendahl na Ghezn die namens de huurlingen het woord voerde. ‘U zou er goed aan doen met dat gepeupel ergens anders heen te gaan,’ zei hij. ‘U hebt Astapor door verraad ingenomen, maar Yunkai zal niet zo makkelijk vallen.’

‘Vijfhonderd van jullie Stormkraaien tegen tienduizend Onbezoedelden van mij,’ zei Dany. ‘Ik ben maar een jong meisje en heb geen verstand van oorlog voeren, maar het lijkt mij dat jullie weinig kans maken.’

‘De Stormkraaien staan niet alleen,’ zei Prendahl.

‘Stormkraaien staan helemaal niet. Die vluchten bij de eerste donderslag. Misschien zouden jullie al op de vlucht moeten zijn. Ik heb gehoord dat huurlingen berucht zijn om hun ontrouw. Wat hebt u eraan, standvastig te blijven als de Tweede Zonen overlopen?’

‘Dat doen ze niet,’ zei Prendahl stellig, niet onder de indruk. ‘En als ze het wel doen maakt het niet uit. De Tweede Zonen zijn niets. Wij strijden naast de onverzettelijke mannen van Yunkai.’

‘U vecht naast met speren bewapende schandknapen.’ Als ze haar hoofd bewoog, tinkelden de tweelingbelletjes in haar vlecht zacht. ‘Zodra de strijd ontbrandt, hoeft u niet meer om genade te smeken. Maar als u nu onze kant kiest kunt u het goud dat de Yunkai u hebben betaald, houden en bovendien een gedeelte van de buit opeisen. Later, als ik mijn koninkrijk heb veroverd, zult u nog rijker worden beloond. Vecht voor de Wijze Meesters en uw loon is de dood. Denkt u dat Yunkai haar poorten zal openen als mijn Onbezoedelden u voor haar muren afslachten?’

‘Vrouw, je balkt als een ezel, en je zegt al even weinig.’

‘Vrouw?’ Ze giechelde. ‘Moet dat een belediging voorstellen? Als ik jou voor een man hield, gaf ik je lik op stuk.’ Ze doorstond zijn starende blik. ‘Ik ben Daenerys Stormgeboren van het huis Targaryen, de Onverbrande, Moeder van Draken, Khaleesi van Drogo’s ruiters en koningin van de Zeven Koninkrijken van Westeros.’

‘Wat je bent,’ zei Prendahl na Ghezn, ‘is de hoer van een paardenheer. Als we je getemd hebben zal ik mijn hengst met je laten paren.’

Sterke Belwas trok zijn arakh. ‘Sterke Belwas zal de kleine koningin zijn smerige tong geven, als ze wil.’

‘Nee, Belwas. Ik heb deze mannen een vrijgeleide gegeven.’ Ze glimlachte. ‘Zeg me, zijn de Stormkraaien slaven of vrijen?’

‘Wij zijn een broederschap van vrije mannen,’ verklaarde Sallor.

‘Goed.’ Dany stond op. ‘Ga dan, en vertel jullie broeders wat ik heb gezegd. Sommigen willen misschien liever goud en glorie smaken dan de dood. Morgen wil ik antwoord hebben.’

De kapiteins van de Stormkraaien stonden eensgezind op. ‘Ons antwoord is nee,’ zei Prendahl na Ghezn. Zijn metgezellen volgden hem de tent uit… maar Daario Naharis keek voordat hij vertrok om en boog zijn hoofd in een beleefde afscheidsgroet. Twee uur later arriveerde de aanvoerder van de Tweede Zonen, alleen. Het bleek een boomlange Braavosi te zijn met lichtgroene ogen en een borstelige roodgouden baard die bijna tot zijn riem kwam. Zijn naam was Mero, maar hij noemde zich de Titanenbastaard. Mero sloeg zijn wijn meteen achterover, veegde met de rug van zijn hand zijn mond af en wierp Dany een schuine grijns toe. ‘Volgens mij heb ik thuis in een bordeel je tweelingzus genaaid. Of was je dat zelf?’

‘Vast niet. Zo’n geweldige man zou ik me ongetwijfeld nog herinneren.’

‘Dat is waar. Geen vrouw die ooit de Titanenbastaard vergeten heeft.’ De Braavosi stak zijn beker naar Jhiqui uit. ‘Als je die kleren nu eens uittrok en bij mij op schoot kwam zitten? Als je me dan bevalt zorg ik misschien dat de Tweede Zonen jouw kant kiezen.’

‘Als jij zorgt dat de Tweede Zonen zich achter mij scharen zal ik je misschien niet laten ontmannen.’

De grote kerel lachte. ‘Kleine meid, er is eens een vrouw geweest die me met haar tanden probeerde te ontmannen. Die heeft nu geen tanden meer, maar mijn zwaard is nog even lang en stevig als altijd. Wil ik het te voorschijn halen, zodat je het kunt zien?’

‘Hoeft niet. Zodra mijn eunuchen het afgehakt hebben kan ik het op mijn gemak bekijken.’ Dany nam een slok wijn. ‘Maar het is waar dat ik maar een jong meisje ben en geen verstand van oorlog voeren heb. Leg me eens uit hoe je met jouw vijfhonderd man tienduizend Onbezoedelden wilt verslaan. Zo onschuldig als ik ben, lijkt het me toch dat je weinig kans maakt.’

‘De Tweede Zonen hebben wel eens een grotere overmacht verslagen.’

‘De Tweede Zonen zijn wel eens voor een grotere overmacht op de loop gegaan. Toen de Drieduizend bij Qohor standhielden. Of wil je dat ontkennen?’

‘Dat was jaren en jaren geleden, voordat de Tweede Zonen door de Titanenbastaard werden geleid.’

‘Dus ze hebben hun moed aan jou te danken?’ Dany wendde zich tot ser Jorah. ‘Als de strijd ontbrandt, dood deze man dan als eerste.’

De verbannen ridder glimlachte. ‘Met genoegen, uwe genade.’

‘Uiteraard,’ zei ze tegen Mero, ‘kun je er ook weer met je staart tussen je benen vandoor gaan. Wij houden je niet tegen. Pak je Yunkaise goud en ga.’

‘Als je ooit de Titaan van Braavos had gezien, dwaas kind, dan zou je weten dat die geen staart heeft.’

‘Blijf dan, en vecht voor mij.’

‘Jij bent het wel waard om voor te vechten, dat is waar,’ zei de Braavosi, ‘en als ik vrij was zou ik je graag mijn zwaard laten kussen. Maar ik heb het geld van Yunkai aangenomen en een dure eed gezworen.’

‘Geld kan worden teruggegeven,’ zei ze. ‘Ik betaal je net zoveel en nog meer. Ik heb nog meer steden te veroveren, en een halve wereld verderop wacht mij een heel koninkrijk. Word mijn trouwe dienaar, en de Tweede Zonen zullen zich nooit meer hoeven verhuren.’

De Braavosi plukte aan zijn dikke rode baard. ‘Net zoveel en nog meer, en misschien nog een kusje erbij? Of meer dan een kusje? Voor zo’n geweldige man als ik?’

‘Misschien.’

‘Ik denk dat de smaak van je tong me wel zal bevallen.’

Ze kon voelen hoe kwaad ser Jorah was. Dat gepraat over kussen zint mijn zwarte beer helemaal niet. ‘Denk vanavond na over wat ik gezegd heb. Kan ik morgen je antwoord krijgen?’