Выбрать главу

De veerman keek op naar het gezicht van de Jachthond. Arya kon zien dat de aanblik hem niet zinde. Hij had een man of twaalf achter zich, sterke kerels met riemen en hardhouten stokken in hun hand, maar geen van hen schoot hem te hulp. Samen konden ze Sandor Clegane wel aan, al zou hij er waarschijnlijk eerst drie of vier doden voor ze hem hadden geveld. ‘Hoe weet ik of u dat kunt betalen?’ vroeg de kromgebogen man na een ogenblik.

Dat kan hij niet, had ze graag geroepen. In plaats daarvan beet ze op haar lip.

‘Mijn riddereer,’ zei de Jachthond bloedserieus.

Hij is niet eens een ridder. Ook dat zei ze niet.

‘Aangenomen.’ De veerman spuwde. ‘Kom dan maar, we krijgen u voor donker wel naar de overkant. Bind het paard vast. Ik wil niet dat het onderweg gaat rondspoken. In de hut is een komfoor, als u en uw zoon zich willen warmen.’

‘Ik ben zijn stomme zoon niet!’ zei Arya woedend. Dat was nog erger dan voor een jongen aangezien worden. Ze was zo kwaad dat ze misschien gezegd zou hebben wie ze in werkelijkheid was, als Sandor Clegane haar niet bij de kraag had gevat en haar met een hand van het dek had getild. ‘Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat je je smoel moet houden”? Hij schudde haar zo hard dat haar tanden klapperden, en toen liet hij haar vallen. ‘Doe wat die man zegt. Ga naar binnen om je te drogen.’

Arya gehoorzaamde. Het ijzeren komfoor was roodgloeiend en vulde de ruimte met een doffe, verstikkende hitte. Het was wel aangenaam om erbij te staan, haar handen te warmen en een beetje droog te worden, maar zodra ze het dek onder haar voeten voelde bewegen glipte ze door de deur aan de voorkant weer naar buiten. Het tweekoppige paard gleed langzaam door de ondiepten en zocht zich een weg tussen de schoorstenen en daken van het verdronken Harreweg. Twaalf man zwoegden aan de riemen, terwijl nog eens vier anderen de lange vaarbomen gebruikten om de boot af te duwen als die te dicht bij een rotsblok, een boom of een overstroomd huis kwam. De regen tikte op de gladde planken van het dek en spetterde van de grote, gebeeldhouwde paardenhoofden bij de boeg en achtersteven af. Arya werd weer doorweekt, maar dat deerde haar niet. Ze wilde kijken. De man met de kruisboog stond nog voor het raam van de ronde toren, zag ze. Hij volgde haar met zijn blik toen de veerboot beneden hem voorbij gleed. Ze vroeg zich af of hij die heer Worthel was die de Jachthond had genoemd. Hij ziet er niet echt als een heer uit. Maar zij op haar beurt leek niet echt op een jonkvrouw.

Eenmaal buiten het stadje, toen ze zich op de eigenlijke rivier bevonden, werd de stroming veel sterker. Door het grijze regenwaas heen kon Arya een hoge stenen pilaar aan de overkant onderscheiden die ongetwijfeld aangaf waar de aanlegplaats van de veerpont was, maar ze had hem nog niet gezien of ze besefte dat ze er vandaan gedreven werden, stroomafwaarts. De slagen van de roeiers werden steviger nu ze vochten tegen de razernij van de rivier. Bladeren en afgebroken takken schoten voorbij, zo snel dat het leek of ze door een schorpioen waren afgevuurd. De mannen met de vaarbomen bogen zich naar voren en duwden alles weg wat te dichtbij kwam. Het was hier ook winderiger. Zodra ze omkeek om stroomopwaarts te turen kreeg Arya de regenvlagen pal in haar gezicht. Vreemdeling krijste en trapte als het dek onder hem bewoog. Als ik overboord sprong zou de rivier me wegspoelen voor de Jachthond zelfs maar in de gaten had dat ik verdwenen was. Ze keek over een schouder en zag dat Sandor Clegane met zijn angstige paard worstelde in een poging het te kalmeren. Ze zou nooit meer zo’n kans hebben om aan hem te ontkomen. Maar ik zou kunnen verdrinken. Jon had altijd gezegd dat ze kon zwemmen als een vis, maar zelfs een vis zou het moeilijk hebben in deze rivier. Toch was verdrinken misschien beter dan Koningslanding. Ze dacht aan Joffry en sloop naar de voorsteven. De rivier was troebel bruin van de modder en de regen striemde erop neer. Hij leek meer op soep dan op water. Arya vroeg zich af hoe koud hij zou zijn. Veel natter dan nu kan ik niet worden. Ze legde een hand op de reling.

Maar voor ze kon springen deed een plotselinge kreet haar abrupt omkijken. De veerlui renden naar voren met hun stokken. Even begreep ze niet wat er aan de hand was. Toen zag ze het: een ontwortelde boom, groot en zwart, kwam hen recht tegemoet. Een wirwar van wortels en takken stak als de graaiende tentakels van een grote kraken uit het water op. De mannen aan de riemen roeiden als bezetenen achteruit in een poging een botsing te vermijden die hen kon doen omslaan of hun romp lek kon stoten. De oude man had het roer omgerukt en het paard bij de voorsteven draaide stroomafwaarts, maar te langzaam. Bruinzwart glinsterend schoot de boom als een stormram op hen af.

Hij kon niet meer dan tien voet van hun voorsteven af zijn toen twee van de bootslieden er met hun stokken vat op wisten te krijgen. Eentje brak, en het langgerekte krak waarmee hij versplinterde wekte de indruk dat de veerboot onder hun voeten kapot barstte. Maar de tweede man slaagde erin de stam een harde zet te geven, net genoeg om hem te doen afbuigen. De boom schoot met slechts een paar duim tussenruimte langs de veerboot, en de takken krasten als klauwen over de paardenkop. Maar net toen het leek of ze erlangs waren, schampte een van de bovenste takken van het monster hen met een klap. De veerboot leek te sidderen en Arya gleed uit en landde pijnlijk op haar knie. De man met de gebroken vaarboom was minder gelukkig. Ze hoorde hem schreeuwen toen hij over het zij boord struikelde. Toen sloot het woelige bruine water zich boven hem, en in de tijd die Arya nodig had om op te staan was hij verdwenen. Een van de andere bootslieden greep een opgerold touw, maar er was niemand om het naartoe te gooien. Wie weet spoelt hij straks ergens stroomafwaarts aan, probeerde Arya zichzelf wijs te maken, maar de gedachte had iets hols. De lust tot zwemmen was haar volledig vergaan. Toen Sandor Clegane haar toeschreeuwde dat ze naar binnen moest gaan als ze niet tot bloedens toe geslagen wilde worden, deed ze dat gedwee. Inmiddels worstelde de veerboot om weer op koers te komen, tegen een rivier die niets liever wilde dan hem naar zee meesleuren. Toen ze eindelijk aan land kwamen was dat ruim twee mijl stroomafwaarts van de gebruikelijke aanlegplaats. De boot smakte zo hard tegen de oever dat er nog een vaarboom brak en Arya bijna weer viel. Sandor Clegane tilde haar op Vreemdelings rug alsof ze niet meer woog dan een pop. De bootslieden staarden hen met doffe, uitgeputte blikken aan, op de kromgebogen man na, die zijn hand uitstak. ‘Zes draken,’ eiste hij. ‘Drie voor de overtocht, en drie voor de man die ik kwijtgeraakt ben.’

Sandor Clegane rommelde in zijn buidel en drukte de man een verkreukeld vod perkament in de hand. ‘Hier. Neem er maar tien.’

‘Tien?’ De veerman snapte er niets van. ‘Wat is dat nou?’

‘De wissel van een dode, goed voor negenduizend draken of daaromtrent.’ De Jachthond zwaaide zich achter Arya in het zadel en glimlachte onaangenaam. ‘Tien daarvan zijn voor jou. Ik kom nog een keer terug voor de rest, dus zorg dat je er niets van uitgeeft.’

De man tuurde met toegeknepen ogen op het perkament. ‘Letters. Wat heb ik aan letters? U had goud beloofd. Op uw riddereer, zei u.’

‘Ridders hebben geen greintje eer. Hoog tijd dat je daar eens achter komt, ouwe.’ De Jachthond gaf Vreemdeling de sporen en galoppeerde er door de regen vandoor. De veerlui schreeuwden vervloekingen tegen hun rug en een of twee gooiden stenen. Clegane negeerde zowel de stenen als de woorden, en al snel waren ze opgeslokt door de duisternis tussen de bomen en was de rivier een verflauwend gebulder achter hen. ‘Die veerpont gaat niet voor morgen naar de overkant terug,’ zei hij, ‘en dat stelletje neemt van de eerstvolgende idioten die langskomen geen papieren beloften meer aan. Als je vrienden ons achterna zitten zullen ze verdomd goeie zwemmers moeten zijn.’