Arya dook ineen en zweeg. Valar morghulis, dacht ze gemelijk. Ser llyn, ser Meryn, koning Joffry, koningin Cersei, Dunsen, Polver, Raf het Lieverdje, ser Gregor en de Kietelaar. En de Jachthond, de Jachthond, de Jachthond.
Tegen de tijd dat het ophield met regenen en het wolkendek brak rilde en hoestte ze zo, dat Clegane halthield voor de nacht en zelfs een vuur probeerde aan te steken. Maar het hout dat ze verzamelden bleek te nat. Geen vonk die hij sloeg was in staat het vlam te doen vatten. Ten slotte trapte hij het vol afkeer alle kanten op. ‘Bij de zevenvoudige hel,’ vloekte hij, ‘wat heb ik een rothekel aan vuur.’
Ze gingen onder een eik op de vochtige stenen zitten en luisterden naar het trage getik van water dat van de bladeren droop, terwijl ze ondertussen een koud avondmaal van hard brood, schimmelige kaas en gerookte worst aten. De Jachthond sneed het vlees met zijn dolk, en zijn blikken vernauwden zich toen hij Arya erop betrapte dat ze naar het mes keek. ‘Denk daar maar niet aan!’
‘Deed ik ook niet,’ loog ze.
Hij snoof om haar duidelijk te maken wat hij daarvan dacht, maar hij gaf haar een dikke plak worst. Arya rukte en trok eraan met haar tanden, waarbij ze hem al die tijd in het oog hield. ‘Je zuster heb ik nooit geslagen,’ zei de Jachthond, ‘maar jou sla ik wel als je me aanleiding geeft. Hou op met moordplannen tegen me te smeden. Daar schiet je geen moer mee op.’
Daar had ze niets op te zeggen. Ze knaagde op het worstje en keek hem kil aan. Hard als steen, dacht ze.
‘Jij kijkt tenminste naar mijn gezicht. Dat moet ik je nageven, kleine wolvin. Hoe bevalt het je?’
‘Slecht. Het is helemaal verbrand en lelijk.’
Clegane stak haar met de punt van zijn dolk een homp kaas toe.
‘Je bent een kleine dwaas. Wat zou je eraan hebben als je wel wegkwam? Je zou alleen maar gegrepen worden door iemand die nog erger was.’
‘Niet waar,’ zei ze met klem. ‘Niemand is erger.’
‘Dan ken je mijn broer niet. Gregor heeft eens een vent gedood omdat hij snurkte. Een man die bij hem in dienst was.’ Als hij grijnsde trok de verbrande kant van zijn gezicht samen en werd zijn mond op een rare, onaangename manier verwrongen. Hij had aan die kant geen lippen, en maar een klein stukje oor.
‘Ik ken uw broer wel.’ Misschien was de Berg inderdaad erger, nu Arya erbij stilstond. ‘Hem, Dunsen en Polver, en Raf het Lieverdje en de Kietelaar.’
De Jachthond leek verrast. ‘En hoe kan het dat het lieve dochtertje van Ned Stark zulke lieden kent? Gregor neemt zijn lievelingsratten nooit mee naar het hof.’
‘Ik ken ze van het dorp.’ Ze at de kaas op en pakte een homp hard brood. ‘Het dorp bij het meer waar ze Gendry, mij en Warme Pastei gevangen hadden. Lommy Groenehand hadden ze ook gevangen, maar Raf het Lieverdje maakte hem dood omdat hij een gewond been had.’
Cleganes mond vertrok. ‘Jou gevangen? Mijn broer had jou gevangen?’ Daar moest hij om lachen, een bars geluid, half rommelend, half grauwend. ‘Gregor wist zeker niet wat hij in handen had?
Dat kan niet, anders had hij je wel schoppend en schreeuwend naar Koningslanding teruggesleept en je Cersei in de schoot geworpen. Da’s nog eens mooi! Dat moet ik niet vergeten hem te vertellen voor ik hem van kant maak.’
Dit was niet de eerste keer dat hij het erover had dat hij de Berg wilde doden. ‘Maar het is uw broer,’ zei Arya weifelend.
‘Heb jij nooit een broer gehad die je wel kon vermoorden?’ Hij lachte weer. ‘Of een zuster misschien?’ Haar gezicht moest iets verraden hebben, want hij boog zich naar haar toe. ‘Sansa. Dat is het, hè? De wolvin kan het mooie vogeltje wel doodkijken.’
‘Nee,’ beet Arya hem toe. ‘Ik kan ü wel doodkijken.’
‘Omdat ik je vriendje doormidden heb gehakt? Hij is bij lange na niet de enige die ik heb gedood, dat verzeker ik je. Jij denkt dat ik daarom een monster ben. Nu, misschien is dat zo, maar ik heb ook je zuster het leven gered. Die dag dat het gepeupel haar van haar paard trok heb ik ze uiteengeslagen en haar naar het kasteel teruggebracht, anders had ze dezelfde behandeling gekregen als Lollys Stoockewaard. En ze heeft voor me gezongen. Dat wist je niet, hè? Je zuster heeft een lieflijk liedje voor me gezongen.’
‘U liegt,’ zei ze meteen.
‘Jij weet niet half zoveel als je denkt. Het Zwartewater? Waar denk je dat we zijn, bij de zevenvoudige hel nog aan toe? Waar denk je dat we heen gaan?’
Zijn minachtende toon bracht haar aan het aarzelen. ‘Terug naar Koningslanding,’ zei ze. ‘U brengt me naar Joffry en de koningin.’
Fout, besefte ze plotseling, alleen al door de manier waarop hij de vraag had gesteld. Maar ze moest toch iets zeggen.
‘Stomme, blinde kleine wolvin.’ Zijn stem was ruw en hard als een ijzeren rasp. ‘Joffry kan opflikkeren, de koningin kan opflikkeren, en die mismaakte kleine gargouille die ze haar broer noemt net zo hard. Ik ben die stad van hun zat, ik ben de Koningsgarde zat, ik ben de Lannisters zat. Wat heeft een hond met leeuwen te maken, vraag ik je?’ Hij pakte zijn waterzak en nam een diepe teug. Terwijl hij zijn mond afveegde, reikte hij Arya de zak aan en zei:
‘Die rivier was de Drietand, meisje. De Driétand, niet het Zwartewater. Probeer de kaart voor je te zien als je kunt. Morgen zouden we de koningsweg moeten bereiken. Daarna schieten we goed op, recht omhoog naar de Tweeling. Ik ben degene die jou bij je moeder gaat terugbezorgen, niet de edele Bliksemheer of die flakkerende fraudeur van een priester, nee, het monster.’ Hij grinnikte toen hij haar gezicht zag. ‘Je denkt toch niet dat je vogelvrije vrienden de enigen zijn die losgeld kunnen ruiken? Dondarrion heeft me mijn goud afgepakt, dus heb ik jou afgepakt. Jij bent twee keer zoveel waard als wat ze van mij gestolen hebben, lijkt me. Misschien nog meer als ik doe waar jij zo bang voor bent en je aan de Lannisters verkoop, maar dat doe ik niet. Zelfs een hond wordt het zat om getrapt te worden. Al zou die Jonge Wolf niet meer hersens hebben dan de goden aan een pad hebben gegeven, dan nog zou hij een jonkertje van me maken en me smeken bij hem in dienst te komen. Hij heeft me nodig, al weet hij dat zelf nog niet. Misschien maak ik Gregor zelfs voor hem af, dat zal hij leuk vinden.’
‘Hij neemt u toch nooit aan,’ snauwde ze terug. ‘U niet.’
‘Dan neem ik net zoveel goud als ik dragen kan, lach hem in zijn gezicht uit en vertrek. Als hij me niet aanneemt zou hij er goed aan doen me te doden, maar dat doet hij niet. Te veel de zoon van zijn vader, als ik dat zo hoor. Mij best. Altijd prijs. Ook voor jou, wolvin. Dus hou op met janken en bijten, want dat ben ik zat. Hou je kop en doe wat ik zeg, misschien komen we dan zelfs nog op tijd voor die rotbruiloft van je oom.’
Jon
De merrie was buiten adem, maar Jon kon er niet aan toegeven, Hij moest de Muur voor de Magnar bereiken. Als hij een zadel had gehad zou hij erin geslapen hebben, maar bij ontstentenis ervan kostte het hem moeite genoeg om wakend op het paard te blijven zitten. Zijn beenwond ging steeds meer pijn doen. Hij durfde niet lang genoeg uit te rusten om hem te laten genezen, en dus ging de wond open zodra hij weer opsteeg. Toen hij boven aan een helling kwam en beneden de bruine, omgewoelde koningsweg door heuvels en velden naar het noorden zag kronkelen, klopte hij de merrie op haar hals en zei: ‘Nu hoeven we alleen nog maar de weg te volgen, meid. En dan weldra de Muur.’
Zijn been was inmiddels zo stijf als een plank, en hij was zo ijl in het hoofd van de koorts dat hij tot twee keer toe moest vaststellen dat hij de verkeerde kant op reed.
Weldra de Muur. Hij stelde zich voor, hoe zijn vrienden in de gemeenschapszaal warme wijn zaten te drinken. Hob zou bij zijn kookpotten zijn, Donal Nooy in zijn smidse, maester Aemon in zijn kamers onder het roekenhuis. En de ouwe Beer, Gren, Ed van de Smarten, Dywen met zijn houten tanden… Jon kon slechts hopen en bidden dat sommigen van de Vuist waren ontkomen.