‘Jon?’ Er verscheen een kaars, en een welbekend gezicht keek op hem neer, met grote oren en al. ‘Je moet niet bewegen.’
‘Pyp?’ Jon stak een hand op en de andere jongen greep die en gaf er een kneepje in. ‘Ik dacht dat je er niet meer was…’
‘… maar met de ouwe Granaatappel was vertrokken? Nee, die vindt mij te klein en te groen. Gren is er ook.’
‘Ik ben er ook.’ Gren kwam aan de andere kant van het bed staan. ‘Ik was in slaap gevallen.’
Jon had een droge keel. ‘Water,’ hijgde hij. Gren haalde het en bracht het naar zijn lippen. ‘Ik heb de Vuist gezien,’ zei hij na een diepe teug. ‘Het bloed en de dode paarden… Nooy zei dat een stuk of twaalf het gehaald haden… wie?’
‘Dywen. Reus. Ed van de Smarten, Mooie Donneel Heuvel, Ulmer, Lowie Linkerhand, Gars Grauwveer, nog vier of vijf anderen. En ik.’
‘Sam?’
Gren wendde zijn hoofd af. ‘Hij heeft een van de Anderen gedood, Jon. Ik heb het gezien. Hij stak hem neer met het mes van drakenglas dat hij van jou had gekregen, en wij begonnen hem Sam de Doder te noemen. Dat vond hij vreselijk.’
Sam de Doder. Jon kon zich nauwelijks een minder voor de hand liggende krijgsman dan Sam Tarling voorstellen. ‘Wat is er met hem gebeurd?’
‘We hebben hem achtergelaten.’ Gren klonk doodongelukkig.
‘Ik heb aan hem geschud en tegen hem geschreeuwd en hem zelfs een klap in zijn gezicht gegeven. Reus heeft nog geprobeerd hem overeind te trekken, maar hij was te zwaar. Weet je nog hoe hij zich bij de training altijd op de grond oprolde en dan jammerend bleef liggen? Bij Craster jammerde hij niet eens. Dolk en Ollo haalden de muren neer op zoek naar eten, Garth en Garth waren aan het vechten, anderen waren Crasters vrouwen aan het verkrachten. Ed van de Smarten nam aan dat die lui van Dolk alle trouwe mannen zouden doden om te voorkomen dat we zouden vertellen wat ze gedaan hadden, en ze waren met twee tegen een. We hebben Sam bij de ouwe Beer achtergelaten. Er was geen beweging in hem te krijgen, Jon.’
Jullie waren zijn broeders, had hij bijna gezegd. Hoe konden julHe hem tussen wildlingen en moordenaars achterlaten?
‘Misschien leeft hij nog,’ zei Pyp. ‘Straks bezorgt hij ons allemaal nog een verrassing door morgen aan te komen rijden.’
‘Ja, met het hoofd van Mans Roover!’ Gren deed zijn best om opgewekt te klinken, merkte Jon. ‘Sam de Doder!’
Jon wilde weer gaan zitten. Dat was al net zo’n vergissing als de eerste keer. Hij schreeuwde het uit en vloekte.
‘Gren, ga maester Aemon eens wekken,’ zei Pyp. ‘Zeg hem dat Jon meer papavermelk nodig heeft.’
Ja, dacht Jon. ‘Nee,’ zei hij. ‘De Magnar…’
‘Dat weten we,’ zei Pyp. ‘De wachtposten op de Muur hebben opdracht om het zuiden in het oog te houden en Donal Nooy heeft wat mannen naar de Weerrug gestuurd om de koningsweg te bewaken. Maester Aemon heeft ook vogels naar Oostwacht en de Schaduwtoren gestuurd.’
Maester Aemon kwam naar het bed geschuifeld, een hand op Grens schouder. ‘Jon, je moet meer aan jezelf toegeven. Het is goed dat je wakker bent, maar je moet jezelf de tijd gunnen om te genezen. We hebben de wond uitgespoeld met kokende wijn en je verbonden met een compres van netels, mosterdzaad en beschimmeld brood, maar als je geen rust neemt…’
‘Dat kan ik niet.’ Jon worstelde zich door zijn pijn heen overeind. ‘Mans is binnenkort hier… duizenden mannen, reuzen, mammoets… is.Winterfel op de hoogte gesteld? De koning?’ Het zweet droop van zijn voorhoofd. Hij sloot even zijn ogen.
Gren wierp Pyp een vreemde blik toe. ‘Hij weet het nog niet.’
‘Jon,’ zei maester Aemon, ‘terwijl jij weg was is er heel veel gebeurd, en weinig goeds. Balon Grauwvreugd heeft zichzelf weer gekroond en zijn langschepen op het noorden afgezonden. De koningen schieten aan alle kanten als paddestoelen uit de grond en we hebben aan allemaal een smeekschrift gestuurd, maar ze willen geen van allen komen. Ze hebben hun zwaard dringender voor andere zaken nodig, en wij zijn ver weg en vergeten. En Winterfel… Jon, nu moet je sterk zijn… Winterfel is niet meer…’
‘Niet meer?’ Jon staarde in Aemons witte ogen en gerimpelde gezicht. ‘Mijn broers zijn in Winterfel. Bran en Rickon…’
De maester raakte zijn voorhoofd aan. ‘Ik vind het heel erg voor je, Jon. Je broertjes zijn op bevel van Theon Grauwvreugd gedood nadat hij namens zijn vader Winterfel had ingenomen. Toen je vaders baandermannen het dreigden te heroveren heeft hij het kasteel in brand gestoken.’
‘Je broers zijn gewroken,’ zei Gren. ‘Boltens zoon heeft alle ijzermannen gedood, en ze zeggen dat hij bezig is Theon Grauwvreugd duim voor duim te villen om wat hij heeft gedaan.’
‘Ik vind het heel erg voor je, Jon.’ Pyp gaf een kneepje in zijn schouder. ‘Wij allemaal.’
Jon had Theon Grauwvreugd nooit gemogen, maar hij was hun vaders pupil geweest. Een nieuwe pijnscheut trok door zijn been, en voor hij het wist lag hij weer plat op zijn rug. ‘Er klopt iets niet,’ zei hij dringend. ‘Bij Koninginnenkroon heb ik een schrikwolf gezien, een grijze schrikwolf… grijs… hij herkende mij.’ Als Bran dood was, zou het dan kunnen dat hij ten dele voortleefde in zijn wolf, zoals Orel in zijn adelaar?
‘Drink dit eens.’ Gren hield een beker aan zijn lippen. Jon dronk. Zijn hoofd zat vol met wolven en adelaars en het gelach van zijn broers. De gezichten boven hem begonnen te vervloeien en vervagen. Ze kunnen niet dood zijn. Dat zou Theon nooit doen. En Winterfel… grijs graniet, eikenhout en ijzer, kraaien die om de torens cirkelen, damp die van de warme bronnen in het godenwoud opstijgt, de stenen koningen op hun tronen… Roe kan Winterfel nu verdwenen zijn?
Toen de dromen over hem kwamen was hij weer thuis, waar hij rondspetterde in de warme bronnen onder een reusachtige, witte weirboom met zijn vaders gezicht. Ygritte was bij hem, lachte hem toe, trok haar vachten uit totdat ze naakt was als op haar naamdag, wilde hem kussen, maar hij kon het niet, niet terwijl zijn vader toekeek. Hij was van het bloed van Winterfel, een man van de Nachtwacht. Ik wil geen bastaard verwekken, zei hij tegen haar. Dat wil ik niet. Dat wil ik niet. ‘Jij weet niets, Jon Sneeuw,’ fluisterde ze, terwijl haar huid in het hete water oploste en het vlees daaronder van haar botten glibberde totdat alleen nog haar schedel en haar skelet restten. En het bronwater pruttelde, dik en rood.
Catelyn
Ze hoorden de Groene Vork al voordat ze hem zagen, een niet-aflatend gedruis als het grommen van een of ander groot beest. De rivier was een kolkende stortvloed, anderhalf keer zo groot als vorig jaar, toen Robb hier zijn leger had opgesplitst en een gelofte had afgelegd om als prijs voor zijn oversteek een Frey tot bruid te nemen. Toen had hij heer Walder en zijn brug al nodig, en nu heeft hij ze nog veel harder nodig. Terwijl ze naar het voortrazende, modderige groene water keek, was Catelyns hart van bange voorgevoelens vervuld. Hier valt niet doorheen te waden en zwemmen gaat ook niet, en het zou wel eens een volle maanwenteling kunnen duren voor het water weer zakt.
Toen ze de Tweeling naderden zette Robb zijn kroon op en gebood Catelyn en Edmar om naast hem te komen rijden. Ser Reynald Westerling droeg zijn banier, de schrikwolf van Stark op zijn ijswitte veld.
De torens van het poortgebouw doken als schimmen uit de regen op, wazige, grijze verschijningen die tastbaarder werden naarmate ze dichterbij kwamen. De sterkte van de Freys bestond uit twee burchten in plaats van een, spiegelbeelden van natte steen aan weerszijden van het water, verbonden door een grote boogbrug. Op het hoogste punt van de overspanning verhief zich de Watertoren, waar de rivier recht en snel onderdoor stroomde. Door de oevers waren slotgrachten gegraven die de beide helften van de Tweeling in eilanden veranderden. Door de regens waren de grachten ondiepe meertjes geworden. Aan de overzijde van het woelige water zag Catelyn rond de oostelijke burcht een kampement van een paar duizend mannen wier banieren als evenzovele verzopen katten aan de lansen voor hun tenten hingen. Omdat het regende waren de kleuren en blazoenen onmogelijk te onderscheiden. Het kwam haar voor dat de meeste grauw waren, al leek de hele wereld grauw onder een lucht als deze.