Выбрать главу

‘Dat kan.’ De Titanenbastaard grijnsde. ‘Kan ik een flacon van deze heerlijke wijn meekrijgen voor mijn kapiteins?’

‘Je kunt een heel vat krijgen. Het komt uit de kelders van de Goede Meesters van Astapor, en ik heb er karren vol van.’

‘Geef me dan maar een kar. Ten teken van je hoogachting.’

‘Jij hebt flink dorst.’

‘Ik ben in alle opzichten flink. En ik heb veel broeders. De Titanenbastaard drinkt niet alleen, khaleesi.’

‘Die kar is voor jou, als je belooft op mijn gezondheid te drinken.’

‘Akkoord!’ bulderde hij. ‘Dubbel en dwars. We zullen drie dronken op je uitbrengen en je met zonsopgang antwoord geven.’

Maar toen Mero vertrokken was, zei Arstan Witbaard: ‘Die kerel heeft een slechte reputatie, zelfs in Westeros. Laat u door zijn optreden niet misleiden, uwe genade. Hij zal vanavond driemaal op uw gezondheid drinken en u morgen verkrachten.’

‘Deze keer heeft de oude man gelijk,’ zei ser Jorah. ‘De krijgsbende van de Tweede Zonen bestaat al heel lang, en het ontbreekt hun niet aan moed, maar onder Mero zijn ze bijna net zo slecht geworden als de Dappere Gezellen. Die man is even gevaarlijk voor zijn opdrachtgevers als voor zijn vijanden. Daarom is hij hier. Geen enkele van de Vrijsteden wil hem nog inhuren.’

‘Het is mij niet om zijn reputatie maar om zijn vijfhonderd ruiters te doen. En de Stormkraaien, is daar enige hoop op?’

‘Nee,’ zei ser Jorah onomwonden. ‘Die Prendahl heeft Ghiscari-bloed. Waarschijnlijk had hij verwanten in Astapor.’

‘Jammer. Nou ja, misschien hoeven we niet te vechten. Laten we maar afwachten en horen wat de Yunkai te zeggen hebben.’

De gezanten uit Yunkai arriveerden toen de zon onderging, vijftig man op schitterende zwarte paarden en één op een grote witte kameel. Hun helm was twee keer zo hoog als hun hoofd om te voorkomen dat de bizarre lussen, torens en figuren in het geoliede haar daaronder, geplet werden. Hun linnen rokken en tunieken waren donkergeel geverfd en op hun mantels waren koperen schijfjes genaaid.

De man op de witte kameel stelde zich voor als Grazdan mo Eraz. Hij was mager en gehard, met dezelfde blikkerende glimlach die Kraznys had gehad voordat Drogon zijn gezicht had verbrand. Zijn haar was opgebonden tot de hoorn van een eenhoorn die van zijn voorhoofd naar voren wees, en zijn tokar was afgezet met gouden franje van Myrische kant. ‘Het aloude, glorieuze Yunkai is de koningin der steden,’ zei hij toen Dany hem welkom heette in haar tent. ‘Onze muren zijn sterk, onze edelen trots en fel, en het volk is onbevreesd. In ons stroomt het bloed van het Ghis van weleer, een rijk dat al oud was toen Valyria nog een krijsende zuigeling was. Het is wijs van u om hier nu te zitten en met ons te spreken. Ons zult u niet licht veroveren.’

‘Goed. Mijn Onbezoedelden willen graag een potje vechten.’ Ze keek naar Grijze Worm, die knikte.

Grazdan haalde uitvoerig zijn schouders op. ‘Als u bloed wilt zien, laat het dan maar vloeien. Ik heb gehoord dat u uw eunuchen hebt vrijgelaten. Een Onbezoedelde heeft evenveel aan vrijheid als een haring aan een hoed.’ Hij glimlachte naar Grijze Worm, maar de eunuch had net zo goed van steen kunnen zijn. ‘De overlevenden zullen we weer tot slaven maken en gebruiken om Astapor op het gepeupel te heroveren. U kunnen we ook tot slavin maken, twijfelt u daar niet aan. In Lys en Tyrosh zijn huizen van plezier waar mannen een lief sommetje zullen betalen om de laatste Targaryen in bed te krijgen.’

‘Het is goed om te merken dat u weet wie ik ben,’ zei Dany mild.

‘Ik ga prat op mijn kennis van de onbeschaafde leeghoofden in het westen.’ Grazdan spreidde zijn handen in een gebaar van verzoening. ‘Niettemin, waarom zouden wij elkaar zulke harde woorden toevoegen? U hebt weliswaar een slachtpartij aangericht in Astapor, maar wij Yunkai zijn een zeer vergevingsgezind volk. Wij hebben niets tegen u, uwe genade. Waarom zoudt u zich stuklopen op onze machtige muren terwijl u elke man nodig hebt om uw vaders troon in het verre Westeros te heroveren? Bij die onderneming wenst Yunkai u juist alle goeds toe. En om dat te bewijzen heb ik een geschenk voor u meegebracht.’ Hij klapte in zijn handen, en twee van zijn begeleiders traden naar voren met een zware, met ijzer en goud beslagen cederhouten kist die ze aan haar voeten neerzetten. ‘Vijftigduizend gouden marken,’ zei Grazdan gladjes. ‘Voor u, als vriendschappelijk gebaar van de Wijze Meesters van Yunkai. Vrijelijk geschonken goud is toch beter dan buit die met bloed is betaald? Daarom zeg ik u, Daenerys Targaryen, neem deze kist en ga.’

Dany duwde met een kleine, geslipperde voet het deksel van de kist open. Die zat vol met gouden munten, precies zoals de afgezant had gezegd. Ze greep er een handvol van en liet ze door haar vingers glijden. Fel glanzend vielen en gleden ze omlaag, de meeste pas geslagen, met aan de ene kant een trappenpiramide en aan de keerzijde de harpij van Ghis. ‘Heel mooi. Ik vraag me af hoeveel van zulke kisten ik zal vinden wanneer ik uw stad inneem.’

Hij grinnikte. ‘Geen enkele, want dat zal u niet lukken.’

‘Ik heb ook een geschenk voor u.’ Ze sloeg de kist dicht. ‘Drie dagen. Op de ochtend van de derde dag, zend dan uw slaven weg. Allemaal. Alle mannen, vrouwen en kinderen krijgen een wapen en net zoveel voedsel, kleding, geld en goederen als ze dragen kunnen. Ze zullen die vrijelijk mogen kiezen uit de bezittingen van hun meester, als betaling voor al die jaren van slavernij. Zodra, alle slaven vertrokken zijn opent u uw poorten en laat u mijn Onbezoedelden binnen om uw stad te doorzoeken en zich ervan te vergewissen dat er geen onvrijen meer zijn. Als u dat doet, wordt Yunkai niet in brand gestoken of geplunderd en zal niemand van uw volk een haar gekrenkt worden. De Wijze Meesters krijgen de vrede waarnaar ze verlangen en zullen zich waarlijk wijs hebben betoond. Wat zegt u daarop?’

‘Ik zeg dat u gek bent.’

‘Meent u dat?’ Dany haalde haar schouders op en zei: ‘Dracarys:

De draken antwoordden. Rhaegal siste en blies rook uit, Viserion viel uit en Drogon spuwde kronkelend roodzwart vuur. Dat bereikte de slippen van Grazdans tokar, en in minder dan een hartslag had de zijde vlamgevat. Goudmarken stroomden over de tapijten toen de afgezant over de kist struikelde, en vloekend met zijn armen sloeg, totdat Witbaard een flacon water over hem uitgoot om de vlammen te doven. ‘U had mij onder ede een vrijgeleide beloofd!’ jammerde de vertegenwoordiger van Yunkai.

‘Maken alle Yunkai zo’n misbaar om een verschroeide tokar? Ik koop wel een nieuwe voor u… als u binnen drie dagen uw slaven loslaat. Anders krijgt u van Drogon een kus die nog heter is.’ Ze trok haar neus op. ‘U hebt zich bevuild. Neem uw goud mee en ga, en zorg ervoor dat de Wijze Meesters mijn boodschap te horen krijgen.’

Grazdan mo Eraz richtte een vinger op haar. ‘Die arrogantie zal je berouwen, hoer. Deze hagedisjes zullen je niet kunnen beschermen, dat beloof ik je. De lucht zal zwart zien van de pijlen zodra ze binnen drie mijl van Yunkai komen. Denk je dat het moeilijk is om een draak te doden?’

‘Moeilijker dan het doden van een slavenhandelaar. Drie dagen, Grazdan. Zeg dat maar. Aan het einde van de derde dag ben ik in Yunkai, of u de poorten nu wel of niet voor mij opent.’

Toen de Yunkai haar kamp verlieten, was het volledig donker. Het beloofde een sombere nacht te worden: maanloos, sterrenloos, met een gure, natte westenwind. Een mooie duistere nacht, dacht Dany. Overal rondom haar brandden de vuren, kleine oranje ster-ren, uitgestrooid over de heuvels en velden. ‘Ser Jorah,’ zei ze, ‘ontbied mijn bloedruiters.’ In afwachting van hun komst nam Dany op een stapel kussens plaats, omringd door haar draken. Toen ze verzameld waren, zei ze: ‘Een uur na middernacht, dat moet voldoende tijd zijn.’