Выбрать главу

‘Ja, khaleesi,’ zei Rakharo. ‘Tijd waarvoor?’

‘Om onze aanval voor te bereiden.’

Ser Jorah Mormont keek donker. ‘Tegen die huurlingen zei u…’

‘… dat ik morgenochtend antwoord wilde. Over vannacht heb ik niets beloofd. De Stormkraaien zijn mijn aanbod aan het bespreken. De Tweede Zonen zijn dronken van de wijn die ik aan Mero heb gegeven. En de Yunkai denken dat ze drie dagen de tijd hebben. We overvallen hen onder bescherming van de duisternis.’

‘Hun verkenners zullen ons in het oog houden.’

‘En in het donker zullen ze honderden kampvuren zien branden,’ zei Dany. ‘Als ze al iets zien.’

‘Khaleesi,’ zei Jhogo, ‘ik reken met die verkenners af. Het zijn geen ruiters, maar slechts slavenhandelaren op paarden.’

‘Precies,’ beaamde ze. ‘Ik denk dat we ze van drie kanten moeten aanvallen. Grijze Worm, jouw Onbezoedelden zullen op hun linker- en rechterflank toeslaan, terwijl mijn ko’s zich met mijn ruiterij in wigformatie dwars door hun centrum boren. Slavensoldaten zullen nooit standhouden tegen bereden Dothraki.’ Ze glimlachte. ‘Uiteraard ben ik maar een jong meisje dat weinig verstand van oorlog voeren heeft. Wat dunkt u, heren?’

‘Me dunkt dat u de zuster van Rhaegar Targaryen bent,’ zei ser Jorah met een meesmuilende halve glimlach.

‘Zeker,’ zei Arstan Witbaard, ‘en bovendien een koningin.’

Er was een uur nodig om alle details uit te werken. Nu komt het gevaarlijkste deel, dacht Dany toen haar aanvoerders naar hun commandoposten vertrokken. Ze kon alleen maar bidden dat het nachtelijk duister haar voorbereidingen voor de vijand zou verbergen. Tegen middernacht schrok ze op doordat ser Jorah langs Sterke Belwas stevende. ‘De Onbezoedelden hebben een huurling gevangen die het kamp binnen probeerde te sluipen.’

‘Een spion?’ Dat beangstigde haar. Als ze er een hadden gevangen, hoeveel waren er dan ontkomen?

‘Hij beweert dat hij geschenken komt brengen. Het is die gele zot met het blauwe haar.’

Daario Naharis. ‘Die. Hem zal ik aanhoren.’

Toen de verbannen ridder hem binnenleidde vroeg ze zich af of ooit twee mannen zo verschillend waren geweest. De Tyroshi was blond terwijl ser Jorah donker was; hij was lenig, de ridder potig; hij had golvende lokken terwijl de ander kalend was, maar zijn huid was glad en die van Mormont harig. En waar haar ridder zich eenvoudig kleedde, deed deze man een pauw nog verbleken, al had hij voor dit bezoek een stevige, zwarte mantel over zijn felgele opschik gehangen. Over een schouder droeg hij een zware zak van zeildoek.

‘Khaleesi!’ riep hij. ‘Ik breng u geschenken en goed nieuws. De Stormkraaien zijn de uwe!’ Toen hij glimlachte, blonk er een gouden tand in zijn mond. ‘En Daario Naharis eveneens!’

Dany twijfelde. Als deze Tyroshi als spion was gekomen, was deze verklaring misschien niet meer dan een wanhopig verzinsel dat diende om zijn huid te redden. ‘Wat zeggen Prendahl na Ghezn en Sallor daarvan?’

‘Weinig.’ Daario keerde de zak om, en de hoofden van Sallor de Kale en Prendahl na Ghezn rolden over haar tapijten. ‘Mijn geschenken aan de drakenkoningin.’

Viserion snoof aan het bloed dat uit Prendahls nek sijpelde en liet een vuurstraal ontsnappen die de dode pal in het gezicht trof en zijn bloedeloze wangen blakerde en verschroeide. Drogon en Rhaegal staken hun kop op toen ze de geur van geroosterd vlees roken.

‘Hebt u dat gedaan?’ vroeg Dany, die onpasselijk werd.

‘Geen ander.’ Als haar draken Daario Naharis al van zijn stuk brachten, dan wist hij dat goed te verbergen. Ze hadden net zo goed drie katjes kunnen zijn die met een muis speelden, meer aandacht besteedde hij niet aan hen.

‘Waarom?’

‘Omdat u zo mooi bent.’ Zijn handen waren groot en sterk, en iets in zijn helblauwe ogen en zijn forse, kromme neus wekte associaties met de felheid van een schitterende roofvogel. ‘Prendahl praatte te veel en zei te weinig.’ Rijk gekleed als hij was had zijn uitrusting toch het nodige te lijden gehad: op zijn laarzen zaten zoutspatten, het lak van zijn nagels was geschilferd, de kant was vuil van het zweet en onder aan zijn mantel zag ze rafels. ‘En Sallor peuterde in zijn neus alsof zijn snot van goud was.’ Hij stond daar met gekruiste polsen, en zijn handpalmen rustten op de gevesten van zijn wapens: op de linkerheup een kromme Dothraki arakh, een Myrisch stiletto op de rechter. De gevesten zelf waren twee identieke vrouwen van goud, naakt en wellustig.

‘Weet u die fraaie wapens ook te hanteren?’ vroeg Dany.

‘Prendahl en Sallor zouden zeggen van wel, als doden konden spreken. Een dag waarop ik geen vrouw heb bemind, geen vijand heb gedood en geen smakelijke maaltijd heb genuttigd, beschouw ik als niet geleefd… en de dagen waarop ik wel heb geleefd zijn talloos als de sterren aan de hemel. Ik heb het doden tot een kunst verheven, en menige acrobaat en vuurdanser heeft de goden onder tranen gesmeekt om slechts half zo snel en een kwart zo gracieus te mogen zijn. Ik zou u de namen kunnen noemen van iedereen die ik heb verslagen, maar voor ik klaar was zouden uw draken als kastelen zo groot zijn, de muren van Yunkai zouden tot geel stof verkruimelen en de winter zou komen en gaan en weer komen.’

Dany lachte. Het gepoch van deze Daario Naharis beviel haar wel. ‘Trek uw zwaard en draag het onder ede aan mij op.’

In een oogwenk vloog Daario’s arakh uit zijn schede. Zijn onderwerping was even buitensporig als al het andere, een zwiepende beweging die zijn gezicht tot bij haar tenen bracht. ‘Voor u mijn zwaard, voor u mijn leven, voor u mijn liefde. Mijn bloed, mijn lijf en mijn liederen zijn alle uw eigendom. Op uw bevel zal ik leven en sterven, schone koningin.’

‘Leef dan,’ zei Dany, ‘en vecht vannacht voor mij.’

‘Dat zou niet verstandig zijn, mijn koningin.’ Ser Jorah wierp Daario een harde, kille blik toe. ‘Laat deze man bewaken tot de strijd gestreden en gewonnen is.’

Ze dacht even na en schudde toen haar hoofd. ‘Als hij ons de Stormkraaien kan geven, zijn we verzekerd van de verrassing.’

‘En als hij u verraadt, gaat de verrassing verloren.’

Dany keek nogmaals op de huurling neer. De glimlach die hij haar toezond was dusdanig dat ze bloosde en haar hoofd afwendde. ‘Dat doet hij niet.’

‘Hoe weet u dat?’

Ze wees naar de brokken zwartgeblakerd vlees die de draken bezig waren te verslinden, de ene bloederige hap na de andere. ‘Dat lijkt mij het bewijs van zijn oprechtheid. Daario Naharis, houd uw Stormkraaien gereed om de achterhoede van de Yunkai te overvallen als ik tot de aanval overga. Kunt u veilig terug?’

‘Als ze me aanhouden, zeg ik dat ik op verkenning uit ben geweest en niets heb gezien.’ De Tyroshi stond op, boog, en schreed naar buiten.

Ser Jorah Mormont talmde nog. ‘Uwe genade,’ zei hij al te bot, ‘dat was een vergissing. We weten niets van deze man…’

‘We weten dat hij een groot strijder is.’

‘Een groot prater, bedoelt u.’

‘Hij brengt ons de Stormkraaien.’ En hij heeft blauwe ogen.

‘Vijfhonderd huurlingen wier trouw dubieus is.’

‘Ieders trouw is dubieus in tijden als deze,’ bracht Dany hem in herinnering. En ik zal nog tweemaal worden verraden, eenmaal om goud en eenmaal om liefde.

‘Daenerys, ik ben drie keer zo oud als jij,’ zei ser Jorah. ‘Ik heb gezien hoe vals de mensen zijn. Slechts weinigen zijn het vertrouwen waard, en Daario Naharis hoort daar niet bij. Zelfs de kleuren van zijn baard zijn vals.’

Dat maakte haar boos. ‘Terwijl die van uw baard echt is, bedoelt u dat? U bent de enige die ik ooit mag vertrouwen?’

Hij verstrakte. ‘Dat heb ik niet gezegd.’