‘Vuur verteert.’ Heer Beric stond achter hen, en iets in zijn stem legde Thoros onmiddellijk het zwijgen op. ‘Het verteert, en na afloop is er niets meer over. Niets.’
‘Beric. Dierbare vriend.’ De priester raakte even de onderarm van de Bliksemheer aan. ‘Wat zeg je nu?’
‘Niets wat ik niet eerder heb gezegd. Zes keer, Thoros? Zes keer is te veel.’ Hij keerde zich abrupt af.
Die nacht huilde de wind haast als een wolf, en in het westen waren een paar echte wolven waar hij bij in de leer was geweest. Pees, Angui en Merrit van Maanstee hielden de wacht. Ned, Gendry en veel van de anderen waren diep in slaap toen Arya de kleine, lichte gedaante in het oog kreeg die achter de paarden langs glipte. Ze liep met een stok en had dun, wit, wild wapperend haar. De vrouw kon niet langer dan drie voet zijn. Door de gloed van het vuur blonken haar ogen even rood als die van Jons wolf. Dat was ook een spook. Arya sloop dichterbij en knielde neer om te kijken.
Thoros en Liem zaten bij heer Beric toen de dwergenvrouw onuitgenodigd bij het vuur plaatsnam. Ze gluurde naar hen met half dichtgeknepen ogen als gloeiende kolen. ‘De sintel en de Limoen komen me weer eer bewijzen, en zijne genade de heer der Lijken.’
‘Een naam die niets goeds voorspelt. Ik heb u gevraagd, die niet te gebruiken.’
‘Ja. Maar de stank van de dood hangt vers om u heen, heer.’ Ze had nog maar een enkele tand. ‘Geef me wijn, of ik ben weg. Mijn botten zijn oud. Mijn gewrichten doen pijn als de winden waaien, en hierboven waaien de winden altijd.’
‘Een zilveren hertenbok voor uw dromen, vrouwe,’ zei heer Beric met plechtige hoffelijkheid. ‘En nog een als u nieuws voor ons hebt.’
‘Een zilveren hertenbok kan ik niet eten of berijden. Een wijnzak voor mijn dromen, en voor mijn nieuws een kus van die grote lummel met de gele mantel.’ Het kleine vrouwtje kakelde. ‘Jaja, een slobberzoen, met een beetje tong. Dat is alweer lang geleden, te lang. Zijn mond zal naar limoenen smaken en de mijne naar botten. Ik ben te oud.’
‘Inderdaad,’ klaagde Liem. ‘Te oud voor wijn en kussen. ‘Het enige dat je van mij krijgt is het plat van mijn zwaard, oud wijf.’
‘Mijn haar valt met handen vol uit, en ik ben al duizend jaar door niemand meer gekust. Het is hard om zo oud te zijn. Wel, dan wil ik een lied. Een lied van Torn van Zevenen, voor mijn nieuws.’
‘U krijgt uw lied van Torn,’ beloofde heer Beric. De wijnzak gaf hij haar zelf.
De dwergenvrouw nam een diepe teug, waarbij de wijn over haar kin liep. Toen ze de zak van haar mond haalde, veegde ze met de rug van een gerimpelde hand haar lippen af en zei: ‘Zure wijn voor zuur nieuws, wat kan passender zijn. De koning is dood, is dat zuur genoeg voor jullie?’
Arya’s hart bleef in haar keel steken.
‘Welke koning is er verdomme dood, ouwe?’ wilde Liem weten.
‘De natte. De krakenkoning, heren. Ik droomde van zijn dood, en hij stierf, en nu keren de ijzeren inktvissen zich tegen elkaar. O ja, en heer Hoster Tulling is ook dood, maar dat wisten jullie al, hè? De geit zit alleen te rillen in de grote koningszaal, terwijl de grote hond zich op hem stort.’ De oude vrouw nam nog een grote slok wijn, waarbij ze in de zak kneep toen ze die naar haar lippen bracht. De grote hond. Bedoelde ze de Jachthond? Of misschien zijn broer, de Rijdende Berg? Arya was er niet zeker van. Ze hadden hetzelfde wapen, drie zwarte honden op een geel veld. De helft van de mannen om wier dood ze bad hoorden bij ser Gregor Clegane: Polver, Dunsen, Raf het Lieverdje, de Kietelaar en ser Gregor zelf. Misschien hangt heer Beric ze allemaal op.
‘Ik droomde van een wolf die huilde in de regen, maar niemand vernam zijn verdriet,’ zei de dwergenvrouw. ‘Ik droomde zulk geschetter dat ik dacht dat mijn hoofd zou barsten, trommen en hoorns en fluiten en kreten, maar het treurigste geluid was dat van de belletjes. Ik droomde van een maagd op een feest met purperen slangen in het haar, het venijn druipend uit hun kaken. En later droomde ik weer van die maagd, terwijl ze een woeste reus in een slot van sneeuw doodde.’ Ze draaide met een ruk haar hoofd om en glimlachte in het schemerduister, recht tegen Arya. ‘Je kunt je niet voor mij verborgen houden, kind. Kom nu maar dichterbij.’
Koude vingers liepen over Arya’s nek omlaag. Vrees treft dieper dan het zwaard, hield ze zichzelf voor. Ze stond op en liep behoedzaam naar het vuur, met lichte stappen, op haar voorvoeten, klaar om te vluchten.
De dwergenvrouw bestudeerde haar met doffe rode oogjes. ‘Ik zie je,’ fluisterde ze. ‘Ik zie je, wolvenkind. Bloedkind. Ik dacht dat het de heer was die naar de dood rook…’ Ze begon te snikken, en haar kleine lichaam schokte. ‘Het is wreed van je om naar mijn heuvel te komen, wreed. In Zomerhal zwolg ik al in de smart, de jouwe hoef ik er niet bij. Ga hier weg, duisterhart. Verdwijn!’
In haar stem klonk zoveel angst door dat Arya een stapje achteruit deed en zich afvroeg of de vrouw gek was. ‘Maak dat kind niet zo bang,’ protesteerde Thoros. ‘Er schuilt geen kwaad in haar.’
De vinger van Liem Limoenmantel ging naar zijn gebroken neus.
‘Daar zou ik maar niet zo zeker van zijn.’
‘Ze vertrekt morgen samen met ons,’ verzekerde heer Beric het kleine vrouwtje. ‘We brengen haar naar Stroomvliet, naar haar moeder.’
‘Nee,’ zei de dwerg. ‘Dat zul je niet. De zwarte vis beheerst nu de rivieren. Als jullie de moeder willen, zoek haar dan bij de Tweelingen. Want er komt een bruiloft!’ Ze kakelde weer. ‘Kijk maar in je vlammen, roze priester, dan zie je het zelf. Maar niet nu, niet hier, hier zul je niets zien. Dit oord behoort nog aan de oude goden toe… Ze toeven hier nog, net als ik, gekrompen en zwak, maar nog niet dood. En van vlammen houden ze niet. Want de eik gedenkt de eikel, de eikel droomt de eik, de stronk leeft in beiden. En zij herinneren zich de dag dat de Eerste Mensen kwamen, met vuur in de vuist.’ Ze dronk in vier diepe teugen de rest van de wijn op, smeet de zak weg en wees met haar stok naar heer Beric. ‘Nu wil ik betaald worden. Ik wil het lied dat me beloofd is.’
En dus wekte Liem Torn Zevensnaren onder zijn huiden en nam hem gapend mee naar het vuur met zijn houtharp in zijn hand.
‘Hetzelfde lied als eerst?’ vroeg hij.
‘O ja. Het lied van mijn Jenny. Bestaat er dan nog een ander?’
En dus zong hij, en de dwergen vrouw sloot haar ogen en wiegde langzaam heen en weer, terwijl ze huilend de woorden prevelde. Thoros greep Arya stevig bij de hand en trok haar weg. ‘Laat haar in vrede van haar lied genieten,’ zei hij. ‘Dat is alles wat ze nog heeft.’
Ik was heus niet van plan haar kwaad te doen, dacht Arya. ‘Wat bedoelde ze met de Tweelingen? Mijn moeder is toch in Stroomvliet?’
‘Daar was ze.’ De rode priester wreef onder zijn kin. ‘Een bruiloft,’ zei ze. ‘We zullen zien. Maar wanneer dan ook, heer Beric zal haar vinden.’
Niet lang daarna werd de hemel opengezet. Bliksem flitste en donder rommelde door de heuvels, en de regen hing als een gordijn voor hun gezichtsveld. De dwergenvrouw verdween even plotseling als ze gekomen was, terwijl de vogelvrijen takken verzamelden en geïmproviseerde afdakjes maakten. Het bleef die hele nacht regenen en toen de ochtend aanbrak ontwaakten Ned, Liem en Wate de Molenaar met een stevige kou. Wate kon zijn ontbijt niet binnenhouden en de jonge Ned was beurtelings koortsig en rillerig, en zijn huid voelde klam aan. Een halve dagrit naar het noorden was een verlaten dorp, zei Pees tegen heer Beric, daar moesten ze maar een schuilplaats zoeken tot de ergste regen voorbij was. Dus hesen ze zich weer in het zadel en dreven hun paarden de grote heuvel af.