Выбрать главу

De regen werd niet minder. Ze reden door bos en beemd en staken gezwollen beken over waarin het bruisende water tot de buik van hun paarden kwam. Arya zette de kap van haar mantel op en dook ineen, doorweekt en huiverend, maar vastberaden om zich niet te laten kennen. Merrit en Modde hoestten weldra even erg als Wate en de arme Ned leek zich met iedere mijl miserabeler te voelen. ‘Als ik mijn helm draag roffelt de regen op het staal, zodat ik hoofdpijn krijg,’ klaagde hij, ‘maar als ik hem afzet wordt mijn haar drijfnat en gaat het tegen mijn gezicht en mijn mond kleven.’

‘Je hebt een mes,’ luidde Gendry’s suggestie. ‘Als je zo’n last van je haar hebt, scheer je kop dan kaal.’

Hij mag Ned niet. Arya vond de schildknaap best aardig, misschien een beetje verlegen, maar een goeie knul. Ze had altijd gehoord dat Dorners klein en donker waren en zwart haar en kleine zwarte ogen hadden, maar Ned had grote blauwe ogen, zo donker dat ze bijna van purper leken. En zijn haar was licht, eerder asblond dan honingblond.

‘Hoe lang ben je al heer Berics schildknaap?’ vroeg ze om hem van zijn ellende af te leiden.

‘Hij nam me als page aan toen hij een huwelijkse vereenkomst met mijn tante sloot.’ Hij hoestte. ‘Ik was zeven, maar toen ik tien werd verhief hij me tot schildknaap. Ik had eens een prijs gewonnen bij het ringrijden.’

‘Ik heb nooit met een lans leren vechten, maar met een zwaard zou ik je wel de baas kunnen,’ zei Arya. ‘Heb je wel eens iemand gedood?’

Daar leek hij van te schrikken.

‘Ik ben pas twaalf.’

Ik heb een jongen gedood toen ik acht was, had Arya bijna gezegd, maar toen bedacht ze dat ze dat beter niet kon doen. ‘Maar je hebt wel gevechten meegemaakt.’

‘Ja.’ Hij klonk niet bijster trots. ‘Ik heb Mommersfoort meegemaakt. Toen heer Beric in de rivier was gevallen heb ik hem op de oever getrokken, zodat hij niet zou verdrinken, en ik ben met mijn zwaard beschermend naast hem gaan staan. Maar ik hoefde niet te vechten. Er stak een gebroken lans uit zijn lichaam, dus niemand viel ons lastig. Toen we ons hergroepeerden heeft Groene Gergen me geholpen heer Beric weer op een paard te hijsen.’

Arya dacht aan de staljongen in Koningslanding. Daarna was er de wachter geweest die ze in Harrenhal de keel had afgesneden en de mannen van ser Amory in de hofstee bij het meer. Ze wist niet of Wisch en Keswijck ook meetelden, of degenen die door de wezelsoep waren omgekomen… ineens voelde ze zich heel treurig.

‘Mijn vader heette ook Ned,’ zei ze.

‘Weet ik. Ik heb hem op het toernooi van de Hand gezien. Ik had graag de tribune op willen gaan om met hem te praten, maar ik wist niet wat ik tegen hem moest zeggen.’ Ned rilde onder zijn mantel, een doorweekt, lichtpaars stuk stof. ‘Was u bij dat toernooi aanwezig? Ik heb uw zuster wel gezien. Ze kreeg een roos van ser Loras Tyrel.’

‘Dat heeft ze verteld.’ Het leek allemaal zo lang geleden. ‘Haar vriendin Jeane Poel werd verliefd op jouw heer Beric.’

‘Hij was aan mijn tante beloofd.’ Ned leek niet op zijn gemaak.

‘Maar dat was daarvoor. Voordat hij…’

‘… stierf? dacht ze toen Neds stem zweeg en er een onaangename stilte viel. De hoeven van hun paarden maakten zuigende geluiden als ze uit de modder loskwamen.

‘Jonkvrouwe?’ zei Ned uiteindelijk. ‘U hebt een laaggeboren broer… Jon Sneeuw?’

‘Die dient bij de Nachtwacht op de Muur.’ Misschien moet ik naar de Muur gaan in plaats van naar Stroomvliet. Jon zou het niet kunnen schelen wie ik heb gedood en of ik mijn haar wel kam…

‘Jon lijkt op mij, al is hij dan een bastaard. Hij woelde altijd mijn haar om en noemde me “zusje”.’ Arya miste niemand zozeer als Jon. Ze werd al treurig als ze alleen maar zijn naam noemde. ‘Hoe komt het dat je van hem afweet?’

‘Hij is mijn zoogbroer.’

‘Broer?’ Arya begreep het niet. ‘Maar jij komt uit Dorne. Hoe kunnen jij en Jon nu bloedverwanten zijn?’

‘Zoogbroers. Geen bloedverwanten. Mijn moeder had geen melk toen ik klein was, dus moest Wylla me voeden.’

Arya kon het niet volgen. ‘Wie is Wylla?’

‘De moeder van Jon Sneeuw. Heeft hij dat nooit verteld? Ze is jarenlang bij ons in dienst geweest. Ze was er al voor mijn geboorte.’

‘Jon heeft zijn moeder nooit gekend. Zelfs haar naam niet.’ Arya keek Ned wantrouwig aan. ‘Ken je haar? Echt?’ Drijft hij de spot met me? ‘Want anders sla ik je in je gezicht.’

‘Wylla was mijn min,’ herhaalde hij plechtig. ‘Ik zweer het op de eer van mijn geslacht.’

‘Ben je hooggeboren?’ Stomme vraag; als schildknaap was hij natuurlijk hooggeboren. ‘Wie ben je eigenlijk?’

‘Jonkvrouwe?’ Ned keek pijnlijk verlegen. ‘Ik ben Edric Dayn, de… de heer van Sterrenval.’

Achter hen kreunde Gendry. ‘Heren en jonkvrouwen,’ sprak hij vol afkeer. Arya plukte in het voorbijgaan een verdorde wilde appel van een tak en smeet die naar hem toe. Het appeltje stuiterde tegen zijn dikke stierenkop. ‘Au,’ zei hij. ‘Dat deed pijn.’ Hij betastte de huid boven zijn oog. ‘Welke jonkvrouw smijt er nu met wilde appels?’

‘Eentje die niet deugt,’ zei Arya, plotseling berouwvol. Ze wendde zich weer tot Ned. ‘Het spijt me dat ik niet wist wie u was, heer.’

‘Mijn fout, jonkvrouwe.’ Hij was uiterst beleefd.

Jon heeft een moeder. Wylla, ze heet Wylla. Dat moest ze onthouden, dan kon ze het hem vertellen als ze hem weer zag. Ze vroeg zich af of hij haar nog ‘zusje’ zou noemen. Zo klein ben ik niet meer. Hij zal me anders moeten noemen. Misschien kon ze Jon een brief schrijven als ze eenmaal in Stroomvliet was, en hem vertellen wat Ned Dayn had gezegd. ‘Er was een Arthur Dayn,’ herinnerde ze zich. ‘Degene die ze het Zwaard van de Morgen noemden.’

‘Mijn vader was de oudste broer van ser Arthur. Vrouwe Ashara was mijn tante. Maar ik heb haar nooit gekend. Ze heeft zich voor mijn geboorte van de top van het Lichtstenen Zwaard in zee gestort.’

‘Waarom deed ze dat?’ zei Arya geschrokken.

Ned leek op zijn hoede. Misschien was hij bang dat ze hem ook iets naar zijn hoofd zou smijten. ‘Heeft uw edele vader het nooit over haar gehad?’ zei hij. ‘Jonkvrouw Ashara Dayn van Sterrenval?’

‘Nee. Kende hij haar?’

‘Al voordat Robert koning werd. Ze had uw vader en zijn broers in Harrenhal ontmoet, in het jaar van de valse lente.’

‘O.’ Arya wist niets anders te zeggen. ‘Maar waarom is ze in zee gesprongen?’

‘Ze had een gebroken hart.’

Sansa zou hebben gezucht en omwille van de ware liefde een traan vergoten hebben, maar Arya vond het gewoon stom. Alleen kon ze dat niet tegen Ned zeggen, niet over zijn eigen tante. ‘Had iemand het gebroken?’

Hij aarzelde. ‘Misschien is het niet aan mij…’

‘Zeg op.’

Hij keek haar aan, niet op zijn gemak. ‘Mijn tante Allyria zegt dat jonkvrouwe Ashara en uw vader in Harrenhal verliefd op elkaar werden…’

‘Niet waar. Hij hield van mijn moeder.’

‘Ongetwijfeld, jonkvrouwe, maar…’

‘Zij was de enige van wie hij hield.’

‘Dan moet hij die bastaard onder een koolblad gevonden hebben,’ zei Gendry achter hen. Arya wilde dat ze nog een wilde appel had om tegen zijn smoel te laten stuiteren. ‘Mijn vader had eer,’ zei ze boos. ‘En we hebben het trouwens niet tegen jou. Waarom ga je niet terug naar Steensept, de stomme klokjes van die meid laten klingelen?’

Daar ging Gendry niet op in. ‘Jouw vader heeft z’n bastaard tenminste nog grootgebracht, heel anders dan de mijne. Ik weet niet eens wie het was. Een of andere stinkende dronkaard, wed ik, net als al die anderen die mijn moeder uit het bierlokaal mee naar huis sleepte. Altijd als ze woedend op me was zei ze: “Als je vader hier was zou-ie je verrot slaan.” Dat is alles wat ik van hem weet.’ Hij spuwde. ‘Nou, als hij nu hier was sloeg ik hém misschien verrot. Maar hij zal wel dood zijn, en jouw vader is ook dood, dus wat maakt het uit met wie hij naar bed ging?’