Выбрать главу

In haar eentje zou ze veel sneller opschieten, besefte Arya, maar ze kon hen niet achterlaten. Zij waren haar wolvenpak, haar vrienden, de enige levende vrienden die ze nog had, en zonder haar zouden ze nog veilig in Harrenhal zijn, Gendry zwetend achter zijn aambeeld en Warme Pastei in de keuken. Als de Mommers ons grijpen zeg ik tegen ze dat ik de dochter van Ned Stark en de zuster van de Koning in het Noorden ben. Dan beveel ik hun, mij bij mijn broer te brengen en Warme Pastei en Gendry geen kwaad te doen. Maar ze zouden haar misschien niet geloven, en zelfs als ze dat wel deden… Heer Bolten was haar broers baanderman, maar ze was toch bang voor hem. Ik zal zorgen dat ze ons niet te pakken krijgen, zwoer ze in stilte en reikte over haar schouder naar achteren om het gevest van het zwaard aan te raken dat Gendry voor haar had gestolen. Daar zorg ik voor.

Laat in de middag doken ze vanonder de bomen op om te ontdekken dat ze op een rivieroever stonden. Warme Pastei slaakte een kreet van vreugde. ‘De Drietand! Nu hoeven we alleen nog stroomopwaarts te gaan, zoals jij zei. We zijn er bijna!’

Arya kauwde op haar lip. ‘Ik denk niet dat dit de Drietand is.’ De rivier was gezwollen door de regen, maar toch kon hij niet meer dan dertig voet breed zijn. In haar herinnering was de Drietand veel breder. ‘Deze is te smal om de Drietand te kunnen zijn,’ zei ze tegen hen, ‘en we hebben nog niet ver genoeg gereden.’

‘Wel waar,’ hield Warme Pastei vol. ‘We rijden al de hele dag en zijn nauwelijks gestopt. We moeten een heel eind opgeschoten zijn.’

‘Laten we die kaart nog eens bekijken,’ zei Gendry.

Arya steeg af, haalde de kaart te voorschijn en ontrolde die. De regen kletterde op de schapenhuid en liep er in straaltjes af. ‘We zijn hier ergens, denk ik.’ Ze wees, terwijl de jongens over haar schouders keken.

‘Maar,’ zei Warme Pastei, ‘dat is nog bijna nergens. Kijk, daar bij je vinger is Harrenhal, je raakt het bijna aan. En we hebben de hele dag gereden!’

‘Het duurt nog mijlen en mijlen voor we bij de Drietand zijn,’ zei ze. ‘Die bereiken we nog in geen dagen. Dit moet een andere rivier zijn, een van deze, kijk.’ Ze liet hem een paar van de dunnere blauwe lijntjes zien die de kaartenmaker had geschilderd. Onder elk daarvan stond in fijn schrift een naam gepenseeld. ‘De Darring, de Groenappel, de Maagd… hier, deze zou het kunnen zijn, de Kleine Wilge.’

Warme Pastei keek van de lijn naar de rivier. ‘Zo klein lijkt hij me niet.’

Ook Gendry fronste. ‘Die waar jij naar wijst komt in die andere uit, kijk maar.’

‘De Grote Wilge,’ las ze.

‘De Grote Wilge dan. Kijk, en de Grote Wilge mondt in de Drietand uit, dus zouden we van de een naar de ander kunnen, maar dan moeten we stroomafwaarts, niet opwaarts. Alleen, als deze rivier niét de Kleine Wilge is, als het die andere daar is…’

‘De Kabbelrille,’ las Arya.

‘Kijk, die maakt hier een lus en loopt omlaag naar het meer, terug naar Harrenhal.’ Hij volgde de lijn met een vinger.

Warme Pastei sperde zijn ogen open. ‘Nee! Dan maken ze ons zeker af.’

‘We moeten weten welke rivier dit is,’ verklaarde Gendry op zijn allerkoppigste toon. ‘We moeten het weten.’

‘Nou, we weten het níét.’ Op de kaart mochten er dan namen bij de blauwe lijntjes staan, op de rivieroever was geen naam geschreven. ‘We gaan noch stroomopwaarts, noch stroomafwaarts,’ besloot ze en rolde de kaart op. ‘We steken over en blijven naar het noorden gaan, zoals eerst.’

‘Kunnen paarden zwemmen?’ vroeg Warme Pastei. ‘Het ziet er heel diep uit, Arrie. En stel je voor dat er slangen in zitten?’

‘Weet je wel zeker dat we naar het noorden gaan?’ vroeg Gendry. ‘Al die heuvels, en als we een bocht gemaakt hebben…’

‘Het mos op de bomen…’

Hij wees naar een boom vlakbij. ‘Die boom heeft aan drie kanten mos, en op de volgende zit helemaal niets. We kunnen best verdwaald zijn en in kringetjes rondrijden.’

‘Ja, dat kan,’ zei Arya, ‘maar toch ga ik de rivier oversteken. Jullie kunnen meekomen of hier blijven.’ Ze negeerde hen allebei en klom weer in het zadel. Als ze niet meer mee wilden moesten ze Stroomvliet maar op eigen houtje zien te vinden, al lag het meer voor de hand dat zij door de Mommers gevonden zouden worden.

Ze moest ruim een halve mijl langs de oever rijden voordat ze eindelijk een plek vond waar het veilig leek om over te steken, en zelfs toen aarzelde haar merrie nog om het water in te gaan. Hoe de rivier ook heette, hij was bruin en stroomde snel, en het diepe stuk in het midden kwam tot voorbij de paardenbuik. Haar laarzen kwamen vol water, maar ze drukte niettemin haar hielen in de paardenbuik en klom er aan de overkant uit. Achter zich hoorde ze geplons en het nerveuze gehinnik van een merrie. Dus ze zijn me gevolgd. Goed zo. Ze keerde zich om en keek toe hoe de jongens naar de overkant zwoegden en druipend naast haar opdoken. ‘Het was de Drietand niet,’ zei ze tegen hen. ‘Heel zeker niet.’

De volgende rivier was ondieper en gemakkelijker over te steken. Ook dat was de Drietand niet, en niemand ging tegen haar in toen ze zei dat ze zouden oversteken.

De schemering viel al toen ze halt hielden om de paarden weer te laten uitrusten en nog een maaltje van brood en kaas met elkaar te delen. ‘Ik heb het koud en ik ben nat,’ klaagde Warme Pastei. ‘We moeten nu toch ver van Harrenhal zijn. We zouden vuur kunnen maken…’

‘NEE!’ zeiden Arya en Gendry allebei precies tegelijk. Warme Pastei kromp enigszins in elkaar. Arya keek van opzij naar Gendry. Hij sprak tegelijk met mij, net als Jon altijd deed, thuis op Winterfel. Van al haar broers miste ze Jon Sneeuw het meest.

‘Kunnen we dan tenminste gaan slapen?’ vroeg Warme Pastei. ‘Ik ben zo moe, Arrie, en mijn achterste doet zeer. Ik denk dat er blaren op zitten.’

‘Als je gepakt wordt krijg je nog wel meer problemen,’ zei ze. ‘We moeten doorrijden. Het moet.’

‘Maar het is bijna donker en je kunt niet eens de maan zien.’

‘Ga weer op je paard zitten.’

Terwijl ze stapvoets in een traag tempo voortsjokten en het licht rondom hen vervaagde, merkte Arya hoe groot haar eigen uitputting was. Zij had net zo hard slaap nodig als Warme Pastei, maar het risico was te groot. Als ze in slaap vielen zou het kunnen dat ze bij het wakker worden Vargo Hoat naast zich zagen staan, samen met Warrewel de Zot en de Getrouwe Urswijck, en Rorg en Bijter en Septon Ut en al zijn andere monsters.

Niettemin werden na een poosje de bewegingen van haar paard even slaapverwekkend als het schommelen van een wieg, en Arya voelde haar oogleden zwaar worden. Ze liet ze dichtzakken, heel eventjes maar, en sperde ze toen weer open. Niet in slaap vallen, schreeuwde ze zichzelf geluidloos toe. Het mag niet, het mag niet. Ze wreef met haar knokkels hard in een oog om het open te houden, klemde de teugels stevig vast en zette haar rijdier tot draf aan. Maar noch zij, noch het paard kon het tempo volhouden, en al enkele ogenblikken later waren ze tot stapvoets teruggezakt. Nog iets later zakten haar ogen voor de tweede keer dicht. Ditmaal gingen ze niet zo snel weer open.

Toen dat eenmaal wel het geval’was merkte ze dat haar paard was blijven staan en aan een pol gras knabbelde, terwijl Gendry aan haar arm schudde. ‘Je bent in slaap gevallen,’ zei hij tegen haar.

‘Ik gaf alleen mijn ogen wat rust.’

‘Dat duurde dan wel lang. Je paard liep in een kringetje rond, maar pas toen het bleef staan begreep ik dat je sliep. Warme Pastei is er al net zo aan toe, die is tegen een boomtak aangereden en van zijn paard gevallen, je had hem moeten horen krijsen. Zelfs daar werd je niet wakker van. Je moet stoppen en gaan slapen.’