Выбрать главу

Alleen mijn Florian kan me redden. Ser Dontos had haar beloofd haar te helpen om te ontsnappen, maar pas op de avond van Joffry’s bruiloft. Het plan zat goed in elkaar, had haar dierbare, toegewijde ridder-alias-nar haar verzekerd. Tot die tijd moest ze haar ziel in lijdzaamheid bezitten en de dagen tellen.

En met mijn vervangster dineren…

Misschien deed ze Marjolij Tyrel nu onrecht aan. Misschien was de uitnodiging gewoon uit vriendelijkheid gedaan, een hoffelijk gebaar. Misschien is het wel gewoon een maaltijd. Maar dit was de Rode Burcht, dit was Koningslanding, dit was het hof van koning Joffry Baratheon, eerste van die naam, en als Sansa Stark hier één ding had geleerd dan was het om achterdochtig te zijn.

Toch moest ze de uitnodiging aanvaarden. Zij was nu niemand, de aan de kant gezette dochter van een verrader, de in ongenade gevallen zuster van een opstandige vazal. Ze kon eigenlijk geen nee zeggen tegen Joffry’s toekomstige koningin.

Was de Jachthond maar hier. Op de avond van de veldslag was Sandor Clegane naar haar vertrekken gekomen om haar mee de stad uit te nemen, maar Sansa had geweigerd. Soms lag ze’s nachts wakker en vroeg zich af of ze daar wel verstandig aan had gedaan. Ze had zijn bezoedelde witte mantel in een cederhouten kist onder haar zijden zomerjaponnen verstopt. Ze had geen idee waarom ze die bewaarde. De Jachthond was laf geworden, had ze horen zeggen. Toen de slag op zijn hoogtepunt was had hij zich zo laveloos gedronken dat de Kobold zijn manschappen had moeten aanvoeren. Maar Sansa begreep hoe het zat. Zij kende het geheim van zijn verbrande gezicht. Hij was alleen bang voor het vuur. Die avond had het wildvuur de rivier in lichterlaaie gezet en zelfs de lucht met groene vlammen gevuld. Sansa was binnen in het slot nog bang geweest. Buiten… ze durfde er nauwelijks aan te denken.

Zuchtend haalde ze een ganzenveer en inkt te voorschijn en schreef Marjolij een elegant briefje dat ze de uitnodiging aanvaardde.

Toen de vastgestelde avond aanbrak werd ze door een ander lid van de Koningsgarde opgehaald, een man die van Sandor Clegane verschilde als… nu ja, als een bloem van een hond. De aanblik van ser Loras Tyrel op haar drempel deed Sansa’s hart een klein beetje sneller kloppen. Dit was de eerste keer dat ze zo dicht bij hem was sinds hij als aanvoerder van zijn vaders voorhoede naar Koningslanding was teruggekeerd. Even wist ze niet wat ze moest zeggen. ‘Ser Loras,’ bracht ze ten slotte uit, ‘u… u ziet er zo mooi uit.’

Hij schonk haar een verwonderd lachje. ‘U bent al te vriendelijk, jonkvrouwe. Mijn zuster ziet uw komst met genoegen tegemoet.’

‘Ik heb zo naar onze maaltijd uitgezien.’

‘Net als Marjolij en madame mijn grootmoeder.’ Hij nam haar arm en leidde haar naar de trap.

‘Uw grootmoeder?’ Het viel Sansa zwaar om tegelijkertijd te lopen, te praten en na te denken nu ser Loras haar arm aanraakte. Ze voelde de warmte van zijn hand door de zijde heen.

‘Vrouwe Olenna. Zij zal ook aanzitten.’

‘O,’ zei Sansa. Ik praat met hem en hij raakt mij aan, hij houdt mijn arm vast en raakt mij aan.’De Doornenkoningin wordt ze genoemd, nietwaar?’

‘Inderdaad.’ Ser Loras lachte. Niemand heeft zo’n warme lach als hij, dacht ze, terwijl hij vervolgde: ‘Maar u kunt die naam beter niet in haar aanwezigheid gebruiken, of u loopt het gevaar zich te prikken.’

Sansa kreeg een kleur. Elke idioot zou beseft hebben dat geen enkele vrouw graag als ‘Doornenkoningin’ betiteld wordt. Misschien ben ik echt zo dom als Cersei Lannister zegt. Ze probeerde wanhopig iets gevats en charmants te bedenken om tegen hem te zeggen, maar haar brein werkte niet meer. Ze had bijna gezegd hoe mooi hij was, toen ze bedacht dat ze dat al had gedaan.

Maar hij wás mooi. Hij leek langer dan toen ze hem voor het eerst had ontmoet, maar nog altijd even lenig en gracieus, en Sansa had nog nooit een jongen gezien met zulke prachtige ogen. Maar hij is geen jongen, hij is een volwassen man, een ridder van de Koningsgarde. Ze vond dat hij er in het wit nog beter uitzag dan in het groen met goud van het huis Tyrel. Op dit moment was het enige aan hem dat kleur had zijn mantelspeld, de roos van Hooggaarde, zachtgeel goud in een nest van fijne, groene jaden blaadjes.

Ser Balon Swaan hield de deur van Maegors Veste voor hen open. Ook hij was geheel in het wit, al stond het hem niet half zo goed als ser Loras. Achter de versterkte gracht oefenden enkele tientallen mannen met zwaard en schild. Met het oog op de drukte in het kasteel was het buitenhof aan de gasten ter beschikking gesteld om hun tenten en paviljoenen op te zetten, zodat alleen de kleinere binnenhoven nog restten voor oefengevechten. Een van de tweelingen Roodweyn werd achteruitgedreven door ser Langknaap, degene met de ogen op zijn schild. De vierkante ser Kennos van Kays, die hijgde en pufte zodra hij zijn slagzwaard ophief, hield zich zo te zien wel staande tegen ser Osny Ketelzwart, maar Osny’s broer ser Osfried gaf Morros Slink, de schildknaap met het kikkergezicht, een stevig pak slaag. Al waren de zwaarden nog zo bot gemaakt, Slink zou morgenochtend over een rijke oogst aan kwetsuren beschikken. Alleen al bij de aanblik kromp Sansa ineen. Ze hebben de doden van de laatste slag nauwelijks begraven of ze oefenen alweer voor de volgende.

Aan de rand van de binnenplaats hield een enkele ridder met een paar gouden rozen op zijn schild drie vijanden van zich af. Terwijl ze toekeek raakte hij een van hen op de zijkant van zijn hoofd, zodat de man bewusteloos raakte. ‘Is dat uw broer?’ vroeg Sansa.

‘Inderdaad, jonkvrouwe,’ zei ser Loras. ‘Garlan oefent vaak tegen drie mannen tegelijk, soms zelfs vier. In een veldslag gaat het zelden één tegen een, zegt hij, dus is hij liever voorbereid.’

‘Hij moet heel dapper zijn.’

‘Hij is een groot ridder,’ antwoordde ser Loras. ‘Hij overtreft mij eerlijk gezegd als zwaardvechter, al kan ik beter met een lans overweg.’

‘Dat weet ik nog,’ zei Sansa. ‘U rijdt fantastisch, ser.’

‘Dat hoor ik graag, jonkvrouwe. Wanneer hebt u mij zien rijden?’

‘Op het toernooi van de Hand, weet u nog? U reed op een wit strijdros en uw harnas was van honderd verschillende soorten bloemen gemaakt. Mij schonk u een roos. Een rode roos. Andere meisjes wierp u die dag witte rozen toe.’ Ze kreeg een kleur toen ze het zei. ‘U zei dat geen enkele zege ook maar half zo schoon was als ik.’

Ser Loras wierp haar een bescheiden lachje toe. ‘Niet meer dan de waarheid, zichtbaar voor iedere man met ogen in zijn hoofd.’

Hij weet het niet meer, besefte Sansa met een schok. Hij doet alleen maar aardig tegen me, hij herinnert zich mij niet, en die roos ook niet, hij weet er niets meer van. Ze was er zo zeker van geweest dat het iets te betekenen had, dat het álles te betekenen had. ‘Het was nadat u ser Robar Roys uit het zadel had geworpen.’

Hij nam zijn hand van haar arm. ‘Ik heb ser Robar bij Stormeinde gedood, jonkvrouwe.’ Dat was geen gepoch. Hij klonk treurig.

Hem, en nog een lid van koning Renlings Regenbooggarde, ja. Sansa had de vrouwen bij de put erover horen praten, maar ze was het even vergeten. ‘Dat was toch toen heer Renling werd vermoord? Wat vreselijk voor uw arme zuster.’

‘Voor Marjolij?’ Zijn stem klonk afgemeten. ‘Jawel, maar zij was toen in Bitterbrug. Ze heeft het niet gezien.’