Выбрать главу

Sam Tarling ging met slaperige oogjes rechtop zitten en staarde in verwarring naar de sneeuw. De raven krasten luidruchtig en Chet kon zijn honden horen blaffen. De helft van het rotkamp is wakker. Zijn in handschoenen gehulde vingers klemden zich om het heft van zijn dolk, terwijl hij wachtte tot het geluid zou wegsterven. Maar het was nog niet weg of het kwam alweer terug, luider en langduriger.

Uuuuuuuuuuhoeoeoeoeoeoeoeoe.

‘Goden,’ hoorde hij Sam Tarling janken. De dikke jongen werkte zich zwaaiend op zijn knieën overeind, zijn voeten in zijn mantel en dekens verstrikt. Hij schopte ze weg en reikte naar een maliënkolder die hij aan de dichtstbijzijnde rots had gehangen. Toen hij het enorme kledingstuk over zijn hoofd had laten glijden en zich erin werkte zag hij Chet staan. ‘Waren het er twee?’ vroeg hij. ‘Ik droomde dat ik twee signalen hoorde…’

‘Geen droom,’ zei Chet. ‘Twee signalen om de Wacht naar de wapens te doen grijpen. Twee signalen voor naderende vijanden. Daar komt een bijl aan waar Biggetje op staat, dikzak. Twee signalen, dat wil zeggen: wildlingen.’ De vrees op het grote vollemaansgezicht wekte zijn lachlust op. ‘Laat ze allemaal naar de zevende hel lopen. Ellendige Harma. Ellendige Mans Roover. Ellendige Smalhout, hij zei dat ze pas over…’

Uuuuuuuuuuuuuhoeoeoeoeoeoeoeoeoeoeoeoe.

Het geluid hield maar aan, totdat het leek of het nooit meer zou wegsterven. De raven fladderden en krijsten, vlogen door hun kooien en botsten tegen de tralies op, en door het hele kamp stonden de broeders van de Nachtwacht op, trokken hun wapenrusting aan, gespten hun zwaardriemen om en reikten naar hun strijdbijlen en bogen. Samwel Tarling trilde op zijn benen en zijn gezicht had de kleur van de sneeuw die overal om hen heen dwarrelde. ‘Drie,’ piepte hij tegen Chet. ‘Dat waren er drie, ik hoorde er drie. Ze blazen nooit drie keer op de hoorn. Nog in geen honderdduizend jaar. Drie betekent…’

‘…Anderen.’ Chet maakte een geluid tussen een lach en een snik in en plotseling was zijn kleingoed nat en voelde hij de pis langs zijn benen lopen en hij zag de stoom van de voorkant van zijn broek slaan.

Jaime

De oostenwind waaide door zijn verwarde haar, zacht en zoetgeurig als Cerseis vingers. Hij hoorde vogels zingen en voelde de rivier onder de boot door bewegen, terwijl de riemen hen met brede zwaaien naar de bleekroze dageraad tilden. Na al die tijd in het donker was de wereld zo lieflijk dat het Jaime Lannister duizelde. Ik leef en ik ben dronken van zonlicht. Een lach ontsnapte aan zijn lippen, abrupt als een opgeschrikte kwartel.

‘Stil,’ gromde de deerne stuurs. Een stuurse blik paste beter bij haar brede, lelijke gezicht dan een glimlach. Niet dat Jaime haar ooit had zien glimlachen. Hij vermaakte zich door zich voor te stellen dat ze een van Cerseis zijden japonnen droeg in plaats van dat met ijzer versterkte leren buis. Je kunt evengoed een koe in zijde hullen.

Maar de koe kon wel roeien. Onder haar grove bruine broek gingen kuiten als houten kabels schuil en haar lange armspieren strekten en spanden zich bij iedere riemslag. Zelfs nu ze al de halve nacht roeide vertoonde ze nog geen tekenen van vermoeidheid, wat niet gezegd kon worden van zijn neef Cleos, die aan de andere riem zwoegde. Als je haar zo ziet is het een grote, sterke boerendeerne, maar ze spreekt of ze hooggeboren is en draagt een slagzwaard en een dolk. Ja, maar weet ze die ook te gebruiken? Jaime was van plan erachter te komen zodra hij zich van die ketens had bevrijd.

Hij droeg ijzeren boeien om zijn polsen en een vergelijkbaar stel om zijn enkels, verbonden met een ijzeren ketting van niet meer dan een voet lang. ‘Je zou haast denken dat mijn woord als Lannister niet goed genoeg is,’ had hij gegrapt toen ze hem boeiden. Hij was toen stomdronken geweest, door toedoen van Catelyn Stark. Hun ontsnapping uit Stroomvliet herinnerde hij zich maar bij stukjes en beetjes. Er waren wat problemen geweest met de cipier, maar die was door de forse deerne overmeesterd. Daarna waren ze een trap opgeklommen die eindeloos ronddraaide. Zijn benen waren zo slap als grassprieten en hij was twee of drie keer gestruikeld, tot de deerne hem haar arm had geboden om op te leunen. Op een bepaald moment was hij in een reismantel gewikkeld en op de bodem van een roeiboot gedeponeerd. Hij wist nog dat hij had liggen luisteren hoe vrouwe Catelyn iemand gelastte het valhek van de waterpoort op te halen. Ze zond ser Cleos Frey met nieuwe voorwaarden voor de koningin naar Koningslanding terug, had ze verklaard op een toon die geen tegenspraak duldde.

Daarna moest hij zijn ingedommeld. De wijn had hem slaperig gemaakt en het was heerlijk om zich te kunnen uitstrekken, een luxe die zijn ketens hem in de cel niet hadden gepermitteerd. Jaime had lang geleden geleerd om hazenslaapjes in het zadel te doen als hij op mars was. Dit was niet moeilijker. Tyrion lacht zich te barsten als hij hoort hoe ik door mijn eigen ontsnapping heen geslapen heb. Maar nu was hij wakker en maakten die ketens hem kregel. ‘Jonkvrouwe,’ riep hij, ‘als u die ketens doorhakt los ik u af aan de riemen.’

Ze keek opnieuw stuurs, haar gezicht een en al paardentanden en duistere achterdocht. ‘U blijft die ketens dragen, Koningsmoordenaar.’

‘Was je van plan het hele stuk naar Koningslanding te roeien, deerne?’

‘Noemt u mij Briënne, geen deerne.’

‘Mijn naam is ser Jaime, geen Koningsmoordenaar.’

‘Ontkent u dat u een koning hebt vermoord?’

‘Nee. Ontken jij je geslacht? Zo ja, rijg die broek dan los en laat eens wat zien.’ Hij wierp haar een onschuldig glimlachje toe. ‘Ik zou je ook kunnen vragen om je keurs los te rijgen, maar zo te zien zou dat niet veel bewijzen.’

Ser Cleos werd onrustig. ‘Neef, neem alsjeblieft de beleefdheid in acht.’

Het Lannister-bloed in zijn aderen is wel heel erg verdund. Cleos was de zoon van zijn tante Genna bij die saaie Emmon Frey die in angst voor heer Tywin Lannister leefde sinds de dag dat hij met diens zuster was getrouwd. Toen heer Walder Frey van de Tweeling zich in de oorlog bij Stroomvliet had aangesloten, had ser Emmon de band met zijn vrouw boven die met zijn vader verkozen. Een slechte ruil voor de Rots van Casterling, peinsde Jaime. Ser Cleos leek op een wezel, vocht als een gans en bezat de moed van een bijzonder dapper schaap. Vrouwe Stark beloofde hem te laten lopen als hij haar boodschap aan Tyrion overbracht en ser Cleos had plechtig gezworen dat te zullen doen.

Ze hadden heel wat afgezworen in die cel, vooral Jaime. Dat was vrouwe Catelyns prijs voor zijn vrijheid geweest. Ze had de punt van het zwaard van de forse deerne op zijn hart geplaatst en gezegd: ‘Zweer dat je nooit meer de wapens zult opnemen tegen Stark of Tulling. Zweer dat je je broer zult dwingen zijn gelofte om mijn dochters veilig en ongedeerd terug te zenden, gestand te doen. Zweer het op je riddereer, op je eer als Lannister, op je eer als een gezworen broeder van de Koningsgarde. Zweer het bij het leven van je zuster, dat van je vader en dat van je zoon, bij de oude goden en de nieuwe, en ik stuur je naar je zuster terug. Weiger, en je bloed zal vloeien.’ Hij herinnerde zich nog hoe het staal door zijn lompen heengedrongen was toen ze de punt van het zwaard omdraaide.

Ik vraag me af wat de Hoge Septon zou zeggen van de heiligheid van eden die stomdronken, aan de muur geketend en met een zwaard op de borst gezworen zijn? Niet dat Jaime zich echt om dat boerenbedrog bekommerde, of om de goden die hij beweerde te dienen. Hij dacht aan de emmer die vrouwe Catelyn in zijn cel had omgetrapt. Vreemd mens, om haar dochters aan een man toe te vertrouwen die schijt voor eer bezat. Al vertrouwde ze hem zo weinig als ze durfde. Ze vestigt haar hoop op Tyrion, niet op mij. ‘Misschien is ze al met al zo stom nog niet,’ zei hij hardop.