Выбрать главу

Hal Clement

Een zaak van gewicht

Meulenhoff Amsterdam

Vertaling: Paul Halliwell

1 Winterstorm

De wind kwam aansuizen over de baai als een levend wezen. Hij geselde het wateroppervlak zo hevig dat het moeilijk te zien was waar de vloeistof eindigde en de lucht begon; de wind trachtte golven te verwekken die de Bree zouden overspoelen, maar blies ze uiteen tot een schimmige sproeiregen voor ze een hoogte van enkele decimeters hadden bereikt.

Alleen dit fijne natte stof bereikte Barlennan die zich hoog op het achterdek van de Bree vastklemde. Zijn schip was al lang tevoren veilig op het droge getrokken. Dat was gebeurd zodra hij zeker wist dat hij hier de winter zou blijven; desondanks voelde hij zich toch niet helemaal op zijn gemak. De golven waren vele malen hoger dan hij ze ooit op zee had gezien en op de een of andere manier stelde het hem niet helemaal gerust dat het gebrek aan gewicht, dat het mogelijk maakte dat ze zo hoog optorenden, ze tevens zou beletten veel kwaad te doen als ze werkelijk het strand oprolden tot waar de Bree lag.

Barlennan was niet bijzonder bijgelovig, maar zo dicht bij de Rand van de Wereld kon er echt van alles gebeuren. Zelfs zijn bemanning, een groep zonder veel fantasie, toonde soms gevoelens van onbehagen. Er hing hier ongeluk in de lucht, bromden zij; wat zich aan de andere kant van de Rand bevond en de vreselijke winterstormen over duizenden kilometers de wereld injoeg, zou het ze erg kwalijk kunnen nemen als het werd gestoord. Bij elk ongeval brak het gemopper weer los, en er waren veel ongevallen. Het feit dat iedereen een misstap kan doen wanneer hij maar één kilo weegt in plaats van de tweehonderdvijftig of zo waaraan hij zijn hele leven gewend is, leek voor de kapitein vanzelfsprekend; maar schijnbaar was er een opvoeding of tenminste de gewoonte om logisch te denken voor nodig om dat in te zien.

Zelfs Dondragmer, die beter had moeten weten… Barlennans lange lichaam spande zich en hij bralde bijna een bevel voor hij zich nog geheel bewust was van wat er twee vlotten verder gebeurde. De stuurman had blijkbaar dit ogenblik uitgekozen om de stagen van een van de masten te controleren en hij maakte gebruik van het feit dat hij bijna gewichtloos was om zich in zijn volle lengte boven het dek op te richten. Het was een fantastisch gezicht hem daar zo hoog opgericht te zien, onzeker op zijn achterste zes benen balancerend, ofschoon het grootste deel van de bemanning tamelijk gewend was geraakt aan dergelijke kunsten. Maar dat was niet wat indruk maakte op Barlennan. Als je één kilo weegt moet je je stevig vasthouden of je wordt door de eerste de beste bries van boord geblazen, en met zes loopbenen kan niemand zich ergens aan vasthouden. Met deze storm…

Maar bevelen waren al niet meer verstaanbaar, zelfs als de kapitein zo luid schreeuwde als hij kon. Hij was net begonnen over de open ruimte te kruipen die hen van elkaar scheidde toen hij zag dat de stuurman zijn harnas met een stel touwen had bevestigd aan het dek, zodat hij bijna even stevig vastgebonden was als de mast waaraan hij werkte.

Barlennan was gerustgesteld. Hij wist waarom Don het had gedaan: het was een uitdaging aan wat deze storm voortjoeg, en hij stelde de bemanning zijn houding ten voorbeeld. Flinke kerel, dacht Barlennan. Hij richtte zijn aandacht opnieuw op de baai.

Niemand zou precies hebben kunnen zeggen waar thans de scheiding lag tussen vloeistof en land. Een verblindende warreling van witte sproeiregen en bijna wit zand verborg alles wat meer dan honderd meter van de Bree verwijderd was, en nu werd zelfs het schip moeilijk te zien, omdat krachtig voortgedreven druppels methaan als kogeltjes door de lucht vlogen en over zijn oogleden uitvloeiden. Het dek onder zijn vele voeten was tenminste nog rotsvast; hoe licht het schip nu ook was, het maakte geen aanstalten om weg te waaien. En dat kon het ook niet, dacht de kapitein grimmig, denkend aan de vele kabels die verbonden waren met diep verzonken ankers en met de lage bomen die hier en daar op het strand groeiden. Het kon niet, maar het zou niet het eerste schip zijn dat verdween omdat het zich te dicht bij de Rand waagde. Misschien was er een goede reden dat zijn bemanning de Vlieger wantrouwde. Tenslotte had dat vreemde wezen hem overgehaald om de winter over te blijven, zonder enige bescherming voor schip of bemanning te beloven. Maar als de Vlieger ze wilde vernietigen kon hij dat veel eenvoudiger doen. Als het grote gevaarte waarin hij zich verplaatste boven de Bree zou komen, zelfs hier waar gewicht zo weinig betekende, was alles afgelopen. Barlennan dwong zijn gedachten in een andere richting; hij was ten volle behept met de traditionele vrees van de Mesklinieten om zich zelfs maar tijdelijk onder iets zwaars te begeven.

De bemanning had al lang tevoren beschutting gezocht onder de dektenten en zelfs de stuurman hield op met werken toen de storm verhevigde. Ze waren er allemaal; Barlennan had de bulten onder het beschermende doek geteld toen hij het schip nog in zijn geheel kon zien. Er waren geen jagers op pad, want geen van de zeelieden had de waarschuwing van de Vlieger dat er een storm op komst was nodig gehad. De laatste tien dagen was niemand meer dan tien kilometer van het schip vandaan gegaan, en met het verminderde gewicht van hier was tien kilometer zo afgelegd.

Ze hadden natuurlijk genoeg voorraden; Barlennan was geen dwaas en hij had zijn best gedaan er ook geen aan te nemen. Maar toch, vers voedsel was prettig. Hij was benieuwd hoe lang deze storm ze opgesloten zou houden; dat vertelden de voortekenen niet, hoe betrouwbaar ze ook de komst van de storm hadden aangekondigd. Misschien wist de Vlieger het. In elk geval hoefde er aan het schip verder niets te worden gedaan; hij kon net zo goed eens gaan praten met het vreemde wezen. Er bekroop Barlennan nog telkens een gevoel van ongeloof als hij naar het toestel keek dat de Vlieger hem had gegeven, en hij moest zich er steeds weer van overtuigen dat net werkte.

Het lag onder zijn beschermende tentje naast hem op het achterdek. Het was een schijnbaar massief blok, acht centimeter lang en ongeveer half zo breed en hoog. Een doorschijnende plek in een van de gladde uiteinden zag eruit als een oog en scheen ook zo te werken. Het enige andere kenmerk was een rond gaatje in een van de lange zijden. Deze kant lag boven terwijl het einde met het oog iets onder de tent uitstak. De opening van deze tent was natuurlijk aan de lijzijde, zodat het doek strak tegen de platte bovenzijde van het apparaat drukte.

Barlennan stak een arm onder de tent, voelde rond tot hij het gat vond en stak er zijn schaar in. Er was daarbinnen niets dat bewoog, zoals een schakelaar of een knop, maar dat deerde hem niet: hij kende dergelijke dingen evenmin als temperatuur-, licht-, of capaciteitgevoelige relais. Uit ervaring wist hij dat het voldoende was om iets ondoorzichtigs in dit gat te steken om de Vlieger op te roepen, en hij wist ook dat het niet de minste zin had om uit te vorsen hoe dat in zijn werk ging. Soms bedacht hij zich een beetje treurig dat het net zoiets was als een kind van tien dagen onderwijzen in navigatie. De intelligentie was er waarschijnlijk wel — in ieder geval was het een troost om dit te denken — maar de jaren van ervaring ontbraken.

“Ja, Charles Lackland hier,” zei de machine ineens, zijn gedachtengang onderbrekend. “Ben jij dat, Barl?”

“Dit is Barlennan, Charles.” De kapitein sprak in de taal van de Vlieger, die hij geleidelijk aan begon te beheersen. “Plezierig je stem te horen. Hadden we gelijk met dit briesje?

“Hij kwam op de tijd die je voorspelde. Een ogenblik — ja, er is sneeuw bij. Dat had ik nog niet opgemerkt, maar ik zie nog “geen stof.”

“Dat komt nog. Die vulkaan heeft minstens veertig kubieke kilometer stof de lucht ingeslingerd en het is zich al dagen aan het verspreiden.”

Barlennan gaf hier niet direct antwoord op. De vulkaan in kwestie was nog steeds een twistpunt, daar hij zogenaamd lag, in een deel van Mesklin dat volgens Barlennans kennis van de aardrijkskunde niet bestond.