“Dat klopt. Barlennan en zijn bemanning hebben me teruggesleept. Wat de rupswagen aangaat geloof ik dat de vloer tussen de cabine en de motoren niet luchtdicht was. Toen ik uitstapte begon de atmosfeer van Mesklin — waterstof onder hoge druk — naar binnen te lekken en zich te vermengen met de normale lucht onder de vloer. Dat gebeurde in de cabine ook, maar bijna alle zuurstof was daar al naar buiten ontsnapt voordat het gebeurde. Er moet onder de vloer een vonk zijn ontstaan waardoor het mengsel ontplofte.”
“O juist. Wat was de oorzaak van de vonk? Had je de motoren aan laten staan toen je naar buiten ging?”
“Ja, de servomotoren, de dynamotoren, etcetera. Daar ben ik blij om ook; anders zou de ontploffing zijn gekomen als ik weer was ingestapt en de motoren had aangezet.”
“Hm.” De leider van de expeditie keek ietwat ontevreden. “Was het eigenlijk nodig dat je uitstapte?” Lackland dankte de hemel dat Rosten biochemicus was.
“Och, eigenlijk niet. Ik wilde weefselmonsters nemen van een tweehonderd meter lange walvis die op het strand was aangespoeld. Ik dacht dat iemand er misschien —.”
“Heb je de monsters mee teruggebracht?” vroeg Rosten snel zonder Lackland te laten uitspreken.
“Ja. Je kunt ze komen halen wanneer je wilt. En is er een andere wagen die je mee kunt nemen?”
“Ja, we hebben er nog een. Ik zal hem laten brengen als de winter voorbij is; tot dan toe ben je waarschijnlijk veiliger in je koepel. Waarmee heb je de monsters geconserveerd?”
“Niets bijzonders — waterstof — de plaatselijke lucht. Ik nam aan dat onze gebruikelijke bederfwerende middelen ze voor jou bedorven zouden hebben. Je kunt beter snel komen; Barlennan zegt dat vlees na een paar honderd dagen giftig wordt, dus zullen ze hier wel micro-organismen hebben.”
“Het zou vreemd zijn als ze die niet hadden. Hou je gereed, ik kom over een paar uur beneden.” Rosten verbrak de verbinding zonder verder op de kwestie van de kapotte wagen in te gaan, waar Lackland dankbaar voor was. Hij ging naar bed. Hij had bijna een etmaal niet geslapen. Hij werd wakker toen de raket landde. Rosten was zelf gekomen wat niet verwonderlijk was. Hij trok niet eens zijn pantserpak uit; hij pakte de flessen die Lackland in de sluis had gelaten om de kans op besmetting met zuurstof zo gering mogelijk te maken, keek eens naar Lackland, zag in welke toestand hij verkeerde, en stuurde hem terug naar zijn bed.
“Deze monsters zijn de wagen waarschijnlijk wel waard,” zei hij kort. “Slaap eerst maar uit. Er zijn nog meer problemen die je moet oplossen, maar dat komt wel als ik er zeker van ben dat je je kunt herinneren wat ik zeggen ga. Tot ziens dus.” De deur van de luchtsluis ging achter hem dicht. Eigenlijk herinnerde Lackland zich inderdaad niets meer van de laatste opmerkingen van Rosten, maar hij werd er vele uren later aan herinnerd toen hij uitgeslapen was en nogmaals gegeten had.
“Deze winter, waarin Barlennan niet kan reizen, duurt nog maar drie en een halve maand,” begon de expeditieleider zonder verdere inleiding, “We hebben boven een grote hoeveelheid telefoto’s die nog niet tot een kaart zijn samengesteld, hoewel ze wel op gebied zijn gesorteerd. We konden er geen echte kaart van maken doordat we moeite hebben ze te interpreteren. Het wordt jouw taak om in de rest van de winter samen met je vriend Barlennan behoorlijke kaarten te maken van die foto’s, en daarna moet je beslissen omtrent de kortste weg naar het materiaal dat wij willen terughalen.”
“Maar Barlennan wil daar helemaal niet zo snel mogelijk heen. Wat hem aangaat is dit een gecombineerde ontdekkings- en handelsreis en zijn wij maar een incident op zijn weg. Alles wat we in ruil hebben kunnen aanbieden voor al die hulp is een constante stroom van weerberichten om hem bij zijn normale bezigheden te helpen.”
“Dat weet ik. Daarom ben jij hier ook beneden, als je je het herinnert; jij wordt geacht de diplomaat uit te hangen. Ik eis geen wonderen van je — dat doet niemand van ons — en met Barlennan willen wij op goede voet blijven; maar er zit voor twee miljard dollar aan speciaal materiaal in die raket, plus opnamen van letterlijk onschatbare waarde.”
“Ik weet het en ik zal mijn best doen/ zei Lackland, “maar ik kan die waarde niet duidelijk maken aan een inboorling. Niet dat ik Barlennans intelligentie wil kleineren — hij mist nu eenmaal de nodige achtergrond. Zoeken jullie maar naar stille perioden tussen de stormen zodat hij zo vaak mogelijk hier kan komen om de foto’s te bestuderen.”
“Kan je niet een of ander afdak maken, buiten tegen een raam, zodat hij ook bij slecht weer hier kan blijven?”
“Dat heb ik al eens voorgesteld, maar hij wil zijn schip en bemanning niet in de steek laten bij zulk weer. Daar kan ik wel inkomen.”
“Ja, ik ook. Nou, doe je best — je weet wat het betekent. Uit die gegevens kunnen we meer over zwaartekracht te weten komen dan wie ook sinds Einstein.” Rosten beëindigde het gesprek en het werk voor de rest van de winter begon.
De researchraket die met afstandsbesturing geland was in de buurt van de zuidpool van Mesklin, en die niet meer kon opstijgen nadat hij vermoedelijk de gewenste gegevens had verzameld, was lang geleden reeds gelokaliseerd aan de hand van zijn radiozenders. Een weg erheen zoeken over land of over zee vanuit het winterkwartier van de Bree was vers twee. De weg over zee was niet zo erg; na een reis van vijfenzeventig- of tachtigduizend kilometer langs de kust, bijna voor de helft over wateren die aan het volk van Barlennan bekend waren, zou de expeditie zo dicht bij de hulpeloze machine zijn als de oceanen toelieten. Maar dan bleef er nog zesduizend kilometer over; en er waren geen grote rivieren in de buurt die de reis over land aanzienlijk zouden bekorten.
Er was een rivier, gemakkelijk bevaarbaar voor een schip als de Bree, die tachtig kilometer langs de juiste plek stroomde; maar hij vloeide helaas uit in een oceaan die geen zichtbare verbinding had met die waarop Barlennans mensen voeren. Deze laatste oceaan was een lange, smalle, zefer grillige keten van zeeën die zich uitstrekte van iets benoorden de evenaar in de omgeving van Lacklands koepel, tot bijna aan de equator aan de andere zijde van de planeet, en halverwege passeerde hij betrekkelijk dicht langs de zuidpool — dicht volgens Mesklinietische begrippen. De andere zee, waarin de bewuste rivier uitstroomde, was breder en regelmatiger van vorm, en de monding bevond zich dichtbij het zuidelijkste punt ervan. Ook deze oceaan strekte zich uit tot voorbij de evenaar om tenslotte op te gaan in de noordelijke ijskap. Hij lag ten oosten van de eerste keten van zeeën en scheen ervan te zijn gescheiden door een smalle landengte die zich uitstrekte van de pool tot de equator — smal, alweer volgens Mesklinietische begrippen. Toen de foto’s langzamerhand een kaart begonnen te vormen werd het Lackland duidelijk dat de breedte van de landengte varieerde van drie- tot tienduizend kilometer.
“Wat we heel goed zouden kunnen gebruiken, Barl, is een doorgang tussen deze zeeën,” merkte Lackland op een dag op. De Meskliniet, die op zijn gemak buiten op het platform voor het raam lag, bevestigde dit zwijgend met een gebaar. Het midden van de winter was al voorbij en de grote zon begon merkbaar minder helder te worden terwijl hij zich snel voortbewoog langs zijn pad aan de noordelijke hemel.
“Weet je zeker dat jullie er geen kennen? Tenslotte zijn de meeste van deze foto’s in de herfst genomen en volgens jou is het niveau van de zeeën in de lente veel hoger.”
“We kennen er geen, in geen enkel seizoen,” antwoordde de kapitein. “We weten iets, maar niet veel, van de oceaan die je bedoelt; er liggen teveel verschillende landen tussen om veel contact te hebben. Een karavaan zou er een paar jaar over doen en die reizen gewoonlijk niet zo ver. Tijdens zo’n reis gaan de goederen door vele handen, en tegen de tijd dat onze handelaren ze te zien krijgen in de westelijke havens van de landengte, is het nogal moeilijk veel te weten te komen over de plaats van herkomst. Als er een doorvaart zou zijn zoals wij nodig hebben moet hij hier in de buurt van de Rand liggen, omdat de streek hier nog bijna niet onderzocht is. De kaart die jij en ik aan het maken zijn gaat nog niet ver genoeg. In elk geval is er in de herfst ten zuiden van dit punt geen doorgang; je weet dat ik de hele kustlijn afgegaan ben zoals die toen was. Maar misschien loopt deze kust wel door tot aan de andere zee; we zijn hem een paar duizend kilometer naar het oosten gevolgd en we weten gewoon niet hoe veel verder hij nog gaat.”