Выбрать главу

“Als ik het me goed herinner buigt hij ongeveer drieduizend kilometer voorbij de tweede kaap weer naar het noorden, Barl — maar ook dat was in de herfst. Het gaat nog een hoop moeite kosten om een bruikbare kaart van jouw wereld te maken. Hij verandert teveel. Ik zou wel tot de volgende herfst willen wachten zodat we tenminste onze kaart kunnen gebruiken, maar dat is pas over vier van mijn jaren. Zo lang kan ik niet blijven.”

“Je zou terug kunnen gaan naar je eigen wereld tot de tijd om is — maar het zou me spijten je te zien gaan.”

“Ik ben bang dat het nogal een lange reis zou zijn, Barl.”

“Hoe ver?”

“Wel — met jullie afstandsmaten kom je niet ver. Laat eens kijken. Een lichtstraal kan in — eh — viervijfde van een seconde rond de Rand van Mesklin gaan.” Hij liet zien hoe lang dit was op zijn horloge, terwijl de Meskliniet met interesse toekeek. “Diezelfde lichtstraal zou er iets meer dan elf van mijn jaren over doen om van hier naar mijn huis te reizen; dat is twee en een kwart van jouw jaren.”

“Is jouw wereld dan te ver weg om te zien? Dat heb je me nooit eerder uitgelegd.”

“Ik wist niet zeker of we al ver genoeg waren met onze taalbeheersing. Nee, mijn wereld kun je niet zien, maar ik zal je mijn zon laten zien als de winter voorbij is en we eenmaal aan de goede kant van jouw zon zitten.” De laatste zin ging Barlennan volledig boven de pet, maar hij ging er niet op in. De enige zonnen die hij kende waren de heldere Belne, die de dag en de nacht veroorzaakte, en de zwakkere Esstes die momenteel aan de nachtelijke hemel zichtbaar was. Over iets minder dan een half jaar, midden in de zomer, zouden ze dicht bij elkaar aan de hemel staan, zodat de zwakkere moeilijk te zien was; maar Barlennan had zich nooit het hoofd gebroken over de reden van deze bewegingen.

Lackland had de foto die hij in de hand had neergelegd, en scheen in gedachten verzonken te zijn. Een groot deel van de vloer was al bezaaid met provisorisch aan elkaar gepaste foto’s; het gebied dat Barlennan het best kende was reeds tamelijk goed in kaart gebracht. Maar er moest nog veel en veel meer gebeuren voor de streek met de koepel erin was opgeftomen; en Lackland maakte zich al zorgen dat de foto’s zich niet aan elkaar lieten passen. Waren het afbeeldingen geweest van een bolvormige of bijna bolvormige planeet zoals de Aarde of Mars dan kon hij bijna automatisch de juiste projectiecorrectie toepassen op de kleinere kaart die hij aan het maken was op een tafel aan de andere kant van de kamer, maar Mesklin was zelfs niet bij benadering bol. Zoals Lackland al lang tevoren had begrepen waren de verhoudingen in de Kom — Barlennans equivalent van een Aardse globe — min of meer juist. De Kom was vijftien centimeter in doorsnee en drie centimeter diep, en de kromming was gelijkmatig maar verre van uniform. Wat het aaneenvoegen van de foto’s nog extra bemoeilijkte was het feit dat het oppervlak van de planeet betrekkelijk glad was, zonder werkelijk opvallende topografische kenmerken; zelfs waar dalen en bergen voorkwamen was het vergelijken lastig doordat de schaduwwerking op twee opeenvolgende foto’s zo verschilde.

De eigenschap van de heldere zon om in minder dan negen minuten zijn baan aan de hemel af te leggen had de gebruikelijke fotografeerprocedure danig in de war gestuurd; opeenvolgende foto’s waren soms bijna vanuit tegengestelde richtingen belicht.

“We schieten hier niets mee op, Barl,” zei Lackland ontmoedigd. “Het was het proberen waard zolang er een kans was om een kortere weg te vinden, maar volgens jou is die er niet. Je bent zeeman, geen karavaanleider, en die zesduizend kilometer over land, net waar de zwaartekracht het hoogst is, zijn het knelpunt.”

“De kennis die je in staat stelt te vliegen kan dus niet het gewicht veranderen?”

“Nee.” Lackland grijnsde. “De instrumenten aan boord van de raket bij jullie zuidpool zullen ons dat misschien juist mogelijk maken, mettertijd. Daarom is die raket gestuurd, Barlennan; de polen van jouw planeet hebben de hoogste zwaartekracht in het deel van het heelal dat wij tot dusver kunnen bereiken. Er zijn nog een aantal planeten die zelfs nog massiever zijn dan die van jou, maar die tollen niet rond zoals Mesklin; zij zijn te bol. Wij wilden metingen laten verrichten in dat enorme zwaartekrachtveld — allerlei soorten metingen. De waarde van de instrumenten die we ervoor ontworpen en vervolgens op weg gestuurd hebben is niet uit te drukken in cijfers die wij kunnen vatten; toen de raket weigerde te reageren op het bevel om op te stijgen wankelden de regeringen van tien planeten. We moeten die gegevens hebben, al moeten we een kanaal graven om de Bree in die andere oceaan te krijgen.”

“Maar wat voor soort apparaten waren er dan aan boord van de raket?” vroeg Barlennan. Hij kreeg bijna onmiddellijk spijt van die vraag; een dergelijke gerichte nieuwsgierigheid kon de Vlieger argwanend maken, en misschien zou hij de werkelijke bedoelingen van de kapitein gaan vermoeden.

Lackland scheen de vraag echter heel gewoon te vinden.

“Dat kan ik je eigenlijk niet vertellen, Barl. Je mist de achtergrond, de kennis die woorden als “electron’, “neutrino’, “magnetisme’, en “quantum’ een betekenis geeft. Misschien betekent de aandrijving van de raket iets meer voor je, maar ik betwijfel het.” Ondanks Lacklands kennelijk gebrek aan wantrouwen besloot Barlennan niet op het onderwerp door te gaan.

“Zou het niet nuttig zijn,” zei hij, “om de foto’s te zoeken die de kust en het binnenland ten oosten van ons tonen?”

Lackland antwoordde: “Er is misschien toch een kans dat ze elkaar ontmoeten; ik pretendeer niet dat ik de hele streek uit mijn hoofd ken. Misschien in de buurt van de ijskap — hoeveel kou kunnen jullie verdragen?”

“We gaan ons onplezierig voelen als de zee bevriest, maar we kunnen het verdragen als het niet veel kouder wordt. Waarom?”

“Misschien moeten jullie nogal dicht langs de ijskap varen. Maar we zien wel.” De Vlieger bladerde door het pak afdrukken dat nog steeds hoger was dan Barlennan lang, en hield tenslotte een dun pakje over. “Een van deze…” Zijn stem zweeg even. “Deze. Is van de binnenzijde van de ring genomen, Barl, meer dan duizend kilometer hoog, met een telelens met kleine hoek. Je ziet er de kustlijn op, en de grote baai, en hier, aan de zuidzijde van de grote baai, zie je de kleine waar de Bree op het strand ligt. Hij is genomen voor de koepel werd gebouwd, maar die zou toch niet zichtbaar zijn geweest.

“Laten we weer beginnen met samenvoegen. Het oosten hiervan.” De Meskliniet keek geboeid toe toen een leesbare kaart ontstond van de landen die hij nog niet had bezocht. Een tijd lang leek het erop dat het een teleurstelling zou worden, want de kustlijn boog met een flauwe bocht naar het noorden, precies zoals Lackland dacht; negentienhonderd kilometer oost en zeven- of achthonderd noord scheen de oceaan aan zijn eind te komen — de kust boog weer af naar het westen. Op dit punt stroomde er een geweldige rivier in uit, en in de hoop dat dit een zeestraat naar de oostelijke zee was begon Lackland de foto’s uit te leggen die de bovenloop van de rivier aangaven. Dit idee moest hij al gauw laten varen toen hij een uitgebreide reeks stroomversnellingen ontdekte na een paar honderd kilometer stroomopwaarts; daarna werd de rivier snel kleiner. Een groot aantal kleinere stromen kwam er in uit; kennelijk was het de hoofdader van de afwatering van een groot deel van de planeet. Geboeid door de snelheid waarmee de grote stroom uiteen viel in kleinere bleef Lackland de kaart oostwaarts aanvullen, terwijl Barlennan met aandacht toekeek.