Выбрать главу

Zo ver kon worden nagegaan verlegde de hoofdstroom zich iets naar het zuiden. Toen hij het fotomozaïek in die richting voortzette ontwaarde hij een rug van tamelijk hoge bergen, en met een treurig hoofdschudden richtte de Aardling zich op. Barlennan was de bedoeling van dit gebaar gaan begrijpen.

“Hou nog niet op!“ riep hij uit, “Midden in mijn land ligt een soortgelijke bergrug. Ga in ieder geval verder met die kaart om te zien hoe de rivieren aan de andere kant ervan stromen.” Hoewel Lackland niet optimistisch was — hij herinnerde zich het Zuid-Amerikaanse continent op zijn eigen planeet goed genoeg om geen symmetrie te verwachten van het soort dat de Meskliniet voor ogen scheen te hebben — voldeed hij aan het verzoek. De bergrug bleek vrij smal te zijn en van oost-noordoost naar west-zuidwest te lopen, en tot zijn verbazing begonnen de vele stromen aan de andere kant al heel gauw in één enorme rivier samen te komen. Deze liep kilometers lang vrijwel parallel met de bergketen en werd steeds breder. Lackland kreeg weer hoop. Achthonderd kilometer stroomafwaarts kwam het hoogtepunt, toen wat op dat punt een enorme riviermond was ongemerkt overging in de oostelijke oceaan. Koortsachtig, bijna zonder te stoppen om te eten of voor de rust die hij zo hard nodig had bij de zwaartekracht van Mesklin ging Lackland voort; en tenslotte was de vloer van de kamer bedekt met een nieuwe kaart — een rechthoek die oost-west gezien drieduizend kilometer besloeg en half zo veel in de tweede dimensie. De grote baai en de kleine golf waar de Bree op het strand lag waren duidelijk te zien aan het westelijke einde; een groot deel van de andere zijde werd ingenomen door het eentonige oppervlak van de oostelijke zee. Daartussen lag de barrière van het land.

Het was een smalle barrière: op het smalste punt, achthonderd kilometer ten noorden van de evenaar, mat hij nauwelijks dertienhonderd kilometer van kust tot kust, en aanzienlijk minder als je de bevaarbare delen van de rivieren aftrok. Vijfhonderd kilometer land, gedeeltelijk uit bergen bestaand, was het enige dat lag tussen de Bree en een betrekkelijk moeiteloos pad naar het verre doel van de Aardbewoners. Vijfhonderd kilometer: een stap, volgens de maatstaven van Mesklin.

Ongelukkigerwijs was het bepaald meer dan alleen een stap voor een Mesklinietisch zeeman. De Bree lag nog steeds in de verkeerde oceaan, zoals Lackland zijn kleine metgezel vertelde na een minutenlange zwijgende beschouwing van het mozaïek. Hij rekende niet op een antwoord, of hoogstens op ontmoedigde instemming, want zijn opmerking klonk zo uitzichtsloos — maar de inheemse zeeman verraste hem.

“Niet als je nog meer van het metaal hebt waarop wij jou en het vlees hebben thuisgebracht!“ was Barlennans antwoord.

6 De slee

Een lang ogenblik staarde Lackland door het raam in de oogjes van de kapitein, terwijl de opmerking van het kleine schepsel tot hem doordrong; toen probeerde hij zijn vermoeidheid van zich af te zetten en zijn geest tot opletten te dwingen.

“Bedoel je dat je bereid bent de Bree op een slee over het land te slepen, net als jullie met mij hebben gedaan?”

“Niet precies. Het schip weegt veel meer dan wij en we zouden weer dezelfde problemen hebben met trekkracht als de vorige keer. Wat ik bedoel is dat jij ons trekt, met een nieuwe rupswagen.”

“Aha. Um — ja. Dat zou zeker kunnen, tenzij we terrein tegenkomen waar de wagen niet overheen kan. Maar zouden jij en je bemanning zo’n reis willen maken? Worden de extra moeite en de grotere afstand van jullie eigen land goedgemaakt door het weinige dat wij voor jullie kunnen doen?” Barlennan glimlachte met zijn scharen.

“Het zou veel beter zijn dan de oorspronkelijke plannen. Van de kusten van de oostelijke oceaan komen handelswaren via lange karavaanreizen naar ons land; tegen de tijd dat ze de havens aan onze zee bereiken zijn ze al ongelooflijk duur zodat een eerlijke handelaar er geen redelijke winst op kan maken. Op deze manier, als ik ze rechtstreeks kan aankopen — dat zou voor mij beslist de moeite waard zijn. Natuurlijk moet je wel beloven dat je ons ook weer terugsleept over de landtong als we terugkomen.”

“Dat is niet meer dan redelijk, Barl, ik weet zeker dat mijn mensen zullen toestemmen. Maar hoe staat het met de tocht over land? Het is land waar je niets van weet, zoals je hebt gezegd; zou je bemanning niet bang zijn voor dit onbekende land en de hoge heuvels boven ze, en misschien ook dieren die groter zijn dan ze in jouw deel van de wereld ooit worden?”

“We hebben al eerder voor gevaar gestaan,” antwoordde de Meskliniet. “Ik heb aan hoogte kunnen wennen — zelfs aan het dak van jouw wagen. En wat dieren aangaat, de Bree is gewapend met vuur, en niets dat op het land loopt kan zo groot zijn als wat er soms in zee zwemt.”

“Dat is in ieder geval waar, Barl. Goed. Ik wilde je niet bang maken, maar ik moet wel zeker weten dat je de zaak goed hebt overdacht voor je dit waagstuk gaat uitvoeren. Je kunt niet halverwege teruggaan.”

“Dat begrijp ik best. Daar hoef je niet bang voor te zijn, Charles. Ik moet nu terug naar het schip; de wolken pakken weer samen. Ik zal de bemanning vertellen wat we gaan doen en om te voorkomen dat ze bang worden zal ik ze eraan herinneren dat de winst van de reis verdeeld wordt volgens rang. Geen enkel lid van de bemanning laat zich door angst tegenhouden als hij rijk kan worden.”

“En jij?” Lackland grinnikte bij het stellen van de vraag.

“O, ik ben niet bang.” Hiermee verdween de Meskliniet in de nacht, en Lackland is er nooit achter gekomen hoe hij dat precies bedoelde.

Toen Rosten het nieuwe plan hoorde maakte hij een aantal sarcastische opmerkingen die erop neerkwamen dat Lackland blijkbaar heel inventief kon zijn als het erom ging een rupswagen te krijgen.

“Maar het lijkt erop alsof het zal lukken,” gaf hij met tegenzin toe. “Maar wat voor soort slee moeten we maken voor die oceaanstomer van je vriend? Hoe groot is die boot ook weer?”

“De Bree is twaalf meter lang en vijf breed; ik vermoed dat zijn diepgang tien tot vijftien centimeter is. Het schip bestaat uit een heleboel vlotten, van een meter lang en half zo breed, die met touwen aan elkaar zijn gebonden zodat ze zich tamelijk vrij kunnen bewegen — op deze wereld begrijp ik wel waarom.”

“Hmf. Ik ook. Als een schip van die lengte in de buurt van de pool aan beide uiteinden wordt opgetild door twee golven en het middenstuk blijft vrij hangen dan zou hij al gauw uit stukken bestaan, of hij zijn leven zo begonnen is of niet. Hoe wordt hij voortbewogen?”

“Door zeilen. Op twintig of dertig van de vlotten staan masten. Ik neem aan dat sommige ook zwaarden hebben, intrekbare, zodat het schip op het strand kan worden gezet; daar heb ik Barlennan nooit naar gevraagd. Ik weet eigenlijk niet hoe ver ze hier zijn met de kennis van de zeilkunst, maar te oordelen naar de nonchalante manier waarop Barlennan praat over het oversteken van grote stukken open zee zullen ze wel weten wat laveren is.”

“Dat klinkt redelijk. Wel, we zullen hier op de maan iets van licht metaal voor je maken, en het brengen als het klaar is.”

“Je kunt het beter niet beneden brengen voor de winter afgelopen is. Als het hier op het land ligt wordt het bedolven onder de sneeuw en als je het bij de kustlijn achterlaat moet er misschien iemand naar duiken als het waterpeil inderdaad zoveel stijgt als Barlennan verwacht.”

“Als het echt gaat stijgen, waar wacht het dan op? De winter is al voor meer dan de helft voorbij en er is een ontzaglijke hoeveelheid neerslag geweest in de delen van het zuidelijk halfrond die we kunnen zien.”

“Waarom vraag je dat aan mij? Je hebt toch meteorologen dacht ik, tenzij ze gek geworden zijn door deze planeet te bestuderen. Ik heb mijn eigen problemen. Wanneer krijg ik die nieuwe tank?”