Bij het uitpakken van het materiaal begonnen de stadmen-sen naar voren te dringen, uit nieuwsgierigheid of dreigend, dat kon Lackland niet uitmaken. Geen van de zeelieden betoonde zich zichtbaar bezorgd — dat gevoel had Lackland bij ze leren herkennen. Toen ze gereed schenen te zijn met de voorbereidingen was de tank omringd door een bijna massieve muur van reuzenwezens. Alleen de achterkant van de tank was niet geblokkeerd door hun lange lichamen. De wezens volhardden in hun stilzwijgen. Dit begon Lackland te hinderen, maar Barlennan was er onverschillig voor of hij kon zijn gevoelens verbergen. Hij koos een individu uit de menigte, waarom juist deze ontging de Aardling, en hij begon zijn programma.
Hoe hij te werk ging was voor Lackland ten enen male onbegrijpelijk. De kapitein had gezegd dat hij niet verwachtte dat deze mensen zijn taal zouden spreken, maar hij sprak toch; zijn gebaren betekenden voor Lackland niets. Hij maakte veelvuldig gebruik van schaarbewegingen, vloeiend, alsof het hier zo hoorde. Hoe ze iets van elkaar konden begrijpen vond de anderwereldse toeschouwer een raadsel; en toen scheen Barlennan enig succes te hebben. Het probleem was natuurlijk dat Lackland in de paar maanden dat hij de Mesklinieten kende maar een miniem inzicht in hun psychologie had verworven. Het was hem nauwelijks kwalijk te nemen: beroepsmensen stonden hier jaren later nog altijd voor een raadsel. Zoveel van de Mesklinietische daden en gebaren staan in zo directe verbinding met de lichaamsfuncties, dat de betekenis ervan voor een ander lid van het ras automatisch duidelijk wordt; en deze reusachtige stedelingen, hoewel niet van precies dezelfde soort als Barlennan, waren gelijksoortig genoeg dat het niet zo’n probleem was om elkaar te begrijpen als Lackland zich voorstelde.
Na betrekkelijk korte tijd kwam een aantal van de wezens hun huis uit met verschillende artikelen die ze blijkbaar wilden ruilen, en nu namen ook andere leden van de bemanning actief deel aan de onderhandelingen. Toen het donker werd vroeg Barlennan of Lackland het plein kon verlichten. Als het kunstlicht de reuzen hinderde of verbaasde merkte zelfs Barlennan dat niet op. Ze waren geheel verdiept in het zaken doen, en als een van hen zijn eigen waar kwijt was of had verworven wat hij zich scheen te wensen trok hij zich terug in zijn huis en maakte plaats voor een ander. Het resultaat was dat er maar weinig dagen verstreken voor Barlennans handelswaar in andere handen was overgegaan. De nieuwe, in ruil ontvangen goederen kregen een plaats op het dak van de tank.
De meeste van deze artikelen waren voor Lackland even vreemd als Barlennans goederen; twee dingen trokken in het bijzonder zijn aandacht. Het waren beide levende dieren, maar omdat ze zo klein waren kon hij geen details waarnemen. Ze schenen tam te zijn; ze bleven liggen aan de zijde van de zeeman die ze gekocht had en deden geen poging om weg te lopen. Lackland vermoedde — naar later bleek terecht — dat het dieren waren van het soort dat de zeelieden hoopten te fokken om voedselplanten te proeven.
“Wordt er niet meer verhandeld?” riep hij toen de laatste stedeling weggeslenterd was.
“Meer kunnen we niet doen,” antwoordde Barlennan. “We hebben niets meer te verhandelen. Heb je nog suggesties of wil je de reis voortzetten?”
“Ik zou er graag achter zien te komen hoe die huizen er van binnen uitzien, maar ik kan onmogelijk door de deur heen, zelfs niet zonder pantser. Zou jij of een van je mannen willen proberen een kijkje te nemen?”
Barlennan aarzelde. “Ik weet niet zeker of dat wel verstandig zou zijn. Ze handelden vredelievend genoeg, maar ze hebben iets dat me niet bevalt, maar ik weet niet precies wat. Misschien is het omdat ze zich niet inspanden om af te dingen.”
“Je bedoelt dat je ze niet vertrouwt — je denkt dat ze hun oude spullen proberen af te pakken nu je niets meer te verhandelen hebt?”
“Dat bedoel ik niet precies; zoals ik zei heb ik eigenlijk geen reden om ze te wantrouwen. Laat ik het zo stellen: als de tank terug is bij de rand van het dal, en weer vastgemaakt aan de slee zodat we gereed zijn om te vertrekken, en als we al die tijd geen moeilijkheden hebben gehad met deze wezens, dan zal ik teruggaan naar de stad en zelf eens kijken. Is dat in orde?”
Barlennan noch Lackland hadden tijdens dit gesprek veel aandacht geschonken aan de stedelingen; maar voor het eerst gedroegen die zich niet onverschillig. De reuzen die het dichtst in de buurt stonden draaiden zich om en keken met alle tekenen van nieuwsgierigheid naar de doos waar Lacklands stem uit kwam. Terwijl ze praatten kwamen er steeds meer luisteren; het feit dat iemand tegen een doos praatte die te klein was om een intelligent wezen te bevatten scheen de muur van terughoudendheid te doorbreken, waar zelfs de tank niet in geslaagd was. Toen Lackland instemde met Barlennans Voorstel en de radio zweeg, zodat het duidelijk werd dat het gesprek nu voorbij was, verdwenen verscheidene toehoorders in hun huizen waarna ze snel terugkwamen met nieuwe voorwerpen. Die boden ze aan met gebaren die de zeelteden nu, zeer goed begrepen. De reuzen wilden de radio hebben en waren bereid er goed voor te betalen.
Dat Barlennan weigerde scheen ze te verbazen. Ieder op zijn beurt bood een hogere prijs dan zijn voorganger. Tenslotte maakte Barlennan duidelijk dat hij de aanbiedingen weigerde; hij wierp de radio op het dak van de tank, sprong er achteraan en beval zijn mannen de nieuw verkregen goederen naar hem op te gooien. Secondenlang schenen de reuzen verbijsterd te zijn; als op een teken draaiden ze zich toen om en verdwenen ze door hun nauwe deuren.
Barlennan voelde zich nog minder op zijn gemak dan eerst, en hield zoveel mogelijk deuren in de gaten als zijn ogen konden bestrijken terwijl hij zijn waar rangschikte. Maar het gevaar kwam niet vanuit de huizen. Het was de grote Hars die het zag toen hij zich gedeeltelijk boven zijn metgezellen oprichtte in imitatie van de stedelingen om een bijzonder groot pak naar de kapitein op te gooien. Toevallig keek hij naar net kanaal waarlangs ze waren afgedaald; en toen gaf hij een van die ongelooflijk luide kreten die nooit nalieten Lackland te verbazen — en te verschrikken. Op de kreet volgde een stroom woorden die de Aardbewoner niets zeiden, maar Barlennan verstond het, keek, en vertaalde het belangrijkste in het Engels.
“Charles! Kijk achter je! Rijden!“
Lackland keek en begreep op hetzelfde moment waarom de stad zo vreemd was gebouwd. Een van de enorme keien, minstens half zo groot als de tank, was losgeraakt. Hij had precies boven de brede mond gelegen van het kanaal Waardoor de tank omlaag was gekomen; de hoger wordende muren geleidden hem naar de tank. Hij was nog bijna een kilometer ver en hoog boven het dal; maar zijn snelheid werd elk moment groter terwijl de tonnen steen zich overgaven aan de zwaartekracht die drie maal zo sterk was als op Aarde!
8 Een kuur tegen hoogtevrees
Vlees en bloed hebben hun beperkingen wat snelheid aangaat, maar Lackland vestigde bijna een nieuw record. Hij verspilde geen tijd aan differentiaalvergelijkingen die hem de aankomsttijd van de kei zouden vertellen; hij gaf gas, wrong de tank zo hard negentig graden om dat een van de rupsbanden er bijna afliep, en reed weg van het kanaal waardoor de kei op hem afkwam. Toen begon hij de architectuur van de stad pas goed te doorzien. Hij had al opgemerkt dat de kanalen niet direct naar de open plek liepen; in plaats daarvan waren ze zo gebouwd dat de rotsblokken via minstens twee kanalen elke willekeurige plek op het plein konden bestrijken. De eerste had hij ontweken, maar dit was voorzien en er waren al nieuwe rotsblokken onderweg. Even zocht hij in alle richtingen naar een plek die niet geraakt zou worden door een van de verschrikkelijke projectielen; maar vergeefs. Toen stuurde hij de tank doelbewust een van de kanalen in en begon hij omhoog te rijden. Ook hierlangs kwam een rotsblok omlaag: een kei die Barlennan de grootste van allemaal leek — en die elk moment nog groter werd. De Meskliniet maakte zich gereed voor een sprong terwijl hij zich afvroeg of de Vlieger soms zijn verstand verloren had; toen klonk er voor hem een gebulder dat luider was dan wat zijn eigen stembanden konden voortbrengen. Als zijn zenuwstelsel reageerde zoals dat van de meeste Aardse wezens zou hij met één sprong halverwege de heuvel zijn beland. Maar de schrikreactie van zijn ras bestond uit verstarren, zodat hij in de volgende paar seconden alleen met zware machinerie van het dak te verwijderen zou zijn geweest. Vierhonderd meter verder, en vijftig meter voor het rollende rotsblok, ontplofte een stuk van het kanaal in vlammen en stof — de ontsteking van Lacklands granaten was gevoelig genoeg om zelfs op een schampschot te reageren. Een oogwenk later donderde de kei de stofwolk binnen en opnieuw brulde het snelvuurkanon, ditmaal met een half dozijn donderslagen die nauwelijks van elkaar te onderscheiden waren. Ongeveer de helft van de kei kwam uit de rook tevoorschijn, maar hij was zelfs bij benadering niet meer rond. De granaten hadden hem vrijwel tot staan gebracht en de wrijving zorgde voor de rest, lang voor hij bij de tank was. Hij bezat nu teveel platte en holle kanten om nog goed te kunnen rollen.