“Zou ik niet op wedden als ik jou was,” zei de onderzoeker. “De aardrijkskundigen knikten van plezier toen ik het ze vertelde. Een ervan zei dat het hem verbaasde dat je er niet eerder een was tegengekomen, en een ander zei dat je de meeste eigenlijk verder van de evenaar moest verwachten en dat het dus helemaal geen verrassing was. Ze waren er nog steeds over bezig toen ik wegging. Ik vind dat je maar geluk hebt dat je kleine vriend het grootste deel van de reis voor zijn rekening neemt.”
“Dat doet me eraan denken…” Lackland zweeg toen hij een nieuw idee kreeg. “Wanneer dergelijke fouten in de aardkorst zo algemeen zijn, vertel me dan eens of er tussen hier en de zee nog meer zijn. Moet je daarvoor een nieuw onderzoek doen?”
“Nee, want ik heb met de geologen gepraat voor ik hieraan begon, en er meteen naar gekeken. Als je deze tree afkomt is alles in orde — je kunt zelfs het schip van je vriend aan de voet van de waterval in zijn element laten glijden en dan kan hij de tocht verder in zijn eentje maken. Je enige probleem is die zeilboot heelhuids over de rand te krijgen.”
“Misschien zeg je daar iets, Hank. Bedankt. Misschien wil ik je later nog eens spreken.” Lackland wendde zich van de radio af en ging in diep gepeins verzonken in zijn kooi liggen. Hij had de Bree nooit zien drijven; hij was al op het strand gezet voor hij Barlennan ontmoette, en toen hij hem kortgeleden over de rivieren had getrokken was hij zelf onder water in de tank geweest. Daardoor wist hij niet hoe hoog het vaartuig in het water lag. Maar om in een oceaan van vloeibaar methaan te kunnen drijven moest het buitengewoon licht zijn, aangezien methaan minder dan half zo dicht is als water. Bovendien was het schip niet hol, en dreef het dus niet doordat het een grote, holle, met iucht gevulde ruimte bezat die zijn soortelijk gewicht verminderde, zoals bij een stalen schip op Aarde. Het “hout’ waarvan de Bree was gemaakt was licht genoeg om op methaan te drijven en bovendien de bemanning en een behoorlijke lading te dragen.
Elk vlot apart kon hier dus niet meer dan een fractie van een kilo wegen, hooguit een hele kilo. Lackland zou zelf op de rand van de klif kunnen gaan staan en de vlotten met een paar tegelijk laten zakken; trouwens, twee willekeurige matrozen zouden het schip waarschijnlijk in zijn geheel kunnen optillen, als men ze kon overreden eronder te gaan staan. Lackland had alleen de kabel waarmee de Bree op zijn slee werd voortgetrokken, maar het schip had zelf een grote voorraad touw. De zeelui waren vast wel in staat een bruikbare hijsinstallatie in elkaar te zetten — of niet? Op Aarde was dat elementair; maar op Mesklin, met zijn Verrassende maar begrijpelijke vooroordelen tegen optillen en springen, tegen gooien en alles waarmee hoogte gemoeid was, was de situatie misschien heel anders. Maar Barlennans matrozen konden knopen leggen, en voorttrekken was nu ook niet meer vreemd voor ze; dus zou het wel uitvoerbaar gemaakt kunnen worden. Het grootste probleem was of de zeelieden erin zouden toestemmen dat ze met schip en al in de afgrond werden neergelaten. Sommigen zouden dit vraagstuk helemaal aan de kapitein van het schip hebben overgelaten, maar Lackland had een sterk vermoeden dat hij zou moeten meewerken.
Hij had hier Barlennans mening over nodig, en hij stak een zware arm uit om de zender aan te zetten waarmee hij zijn kleine vriend kon oproepen.
“Barl, ik heb zitten nadenken. Waarom zouden jouw mensen het schip niet aan kabels van de klif laten zakken, met één vlot tegelijk, en het beneden weer in elkaar zetten?”
“Hoe kom jij dan naar beneden?”
“Ik zou niet naar beneden gaan. Vijftig kilometer naar het zuiden is een grote rivier die tot aan de zee bevaarbaar is als de informaties van Hank Stearman kloppen. Ik stel voor dat ik jullie naar de waterval trek, jullie help om de Bree over de rand te krijgen, en jullie tenslotte veel geluk toewens — alles wat we daarna nog voor jullie kunnen doen is inlichtingen geven over het weer en hoe je moet navigeren, zoals we afgesproken hebben. Jullie hebben touwen die het gewicht van een vlot kunnen houden, nietwaar?”
“Natuurlijk; gewoon touw kan in deze streken het hele schip dragen. We zouden de touwen aan bomen of aan jouw tank moeten vastbinden; de hele bemanning samen is niet sterk genoeg voor dit karwei. Maar dat is geen probleem. Ik geloof dat dit de oplossing is, Charles?”
“En hoe staat het met je personeel? Hoe vinden zij het om zo neergelaten te worden?”
Barlennan dacht een ogenblik na. “Ik denk dat dat wel lukt. Ik zal ze met de vlotten omlaag sturen, met een taak, bijvoorbeeld het vlot afhouden. Dat zal ze ervan weerhouden om recht naar beneden te kijken, en dan hebben ze het ook te druk om aan de hoogte te denken. Trouwens, met dat lichte gevoel dat we allemaal hebben’ — Lackland kreunde inwendig — “is niemand erg bang om te vallen; zelfs niet zo bang als ze moeten zijn. Dat komt wel terecht. Kunnen we niet beter ineens op weg gaan naar die waterval?”
“Vooruit dan.” Lackland boog zich over de besturing, plotseling erg moe. Zijn deel van het werk was bijna afgelopen, eerder dan hij had verwacht, en zijn lichaam schreeuwde om verlost te worden van het ellendige gewicht dat het de laatste zeven maanden had meegezeuld. Misschien had hij de winter niet moeten overblijven, maar moe als hij was had hij er toch geen spijt van.
De tank draaide naar rechts en begon weer te trekken, evenwijdig aan de rand van de klif maar op een afstand van tweehonderd meter. De Mesklinieten mochten dan hun hoogtevrees verliezen, Lackland was bezig het te krijgen. Bovendien had hij nooit gepoogd het grote zoeklicht te herstellen na het eerste treffen met Mesklins dierenleven, en hij was niet van plan “s nachts dicht langs de rand te rijden met alleen de koplampen om hem bij te lichten.
Ze bereikten de waterval in een enkele ruk van twintig dagen. Zowel de inboorlingen als de Aardling hoorden hem lang voor ze hem zagen: in het begin een vaag trillen in de lucht dat via een dof gerommel aanzwol tot een gebulder dat zelfs machtiger was dan het stemgeluid van de Mesklinieten. Het was dag toen ze hem in zicht kregen en onwillekeurig stopte Lackland de tank. De rivier was bij de rand achthonderd meter breed en zo glad als glas — rotsen of andere uitsteeksels schenen in zijn bedding niet voor te komen. Hij boog zich eenvoudigweg over de rand en stortte zich in de diepte. De waterval was door erosie bijna twee kilometer
achteruit gedrongen; ze hadden een prachtig uitzicht op de kloof. De rimpels op de vloeistof gaven geen indruk van de snelheid van net vallen, maar het geweld waarmee de mistwolken in de diepte opspatten wel. Zelfs onder deze zwaartekracht en in deze atmosfeer verhulde een deken van mist gedurig de voet van de val. Stroomafwaarts werd hij geleidelijk dunner zodat het kolkende, woelende oppervlak van de benedenloop van de rivier bloot kwam. Er was geen wind, en de stroom werd al gauw kalmer op zijn tocht naar de oceaan.
De bemanning van de Bree had het schip verlaten toen de tank stilhield; en te zien aan hoe ze zich langs de rand van de kloof opstelden zouden er bij de afdaling niet veel moeilijkheden zijn met het moreel. Toen riep Barlennan ze terug naar het schip en nam het werk meteen een aanvang. Lackland kon weer gaan rusten terwijl er touw werd aangesleept en een loodlijn over de rand van de klif werd geworpen om de hoogte te meten. Enkele matrozen begonnen alle losse spullen op de vlotten vast te sjorren, ofschoon de uitgebreide voorbereidingen indertijd weinig te wensen hadden overgelaten. Anderen gingen tussen de vlotten en maakten de touwen los die ze aan elkaar hielden, en controleerden tegelijkertijd de stootkussens die de vlotten veilig uit elkaar hielden. Ze werkten snel, en het ene vlot na het andere werd weggesleept van het skelet van het schip.