Выбрать главу

Toen het werk eenmaal goed op gang was begaven Barlennan en zijn eerste stuurman zich naar de rand om de beste plek uit te zoeken vanwaar alle materiaal zou worden neergelaten. De kloof zelf werd onmiddellijk afgekeurd; de rivier tussen de wanden was te ruw, zelfs als ze van plan waren geweest het schip in het water weer in elkaar te zetten. Het bleek echter dat de klif zich hiertoe op bijna alle plaatsen leende, en dus kozen de officieren er een die zo dicht mogelijk bij het uiteinde van de kloof lag. Het schip of zijn onderdelen zouden zonder hulp van de tank naar de rivier gesleept moeten worden, en het had geen zin deze afstand langer te maken dan nodig.

Aan de rand werd een staketsel van masten opgericht teneinde een ophangpunt te krijgen dat ver genoeg uitstak om wrijving van het touw te voorkomen, hoewel de masten niet lang genoeg waren om de vlotten helemaal vrij te houden van de klifwand; een katrol, die Lackland met belangstelling bekeek, werd aan het staketsel bevestigd, en het eerste vlot naar voren gesleept. Het was opgehangen in een strop die het horizontaal zou houden. De kabel werd aan de strop vastgemaakt en rónd een boom geslagen, waarna een aantal zeelieden het loss einde grepen, en het vlot werd over de rand geduwd.

Alles hield, maar Dondragmer en zijn kapitein inspecteerden elk onderdeel zeer zorgvuldig voordat de stuurman en een matroos op het vlot mochten kruipen, dat enigszins scheef tegen de rotswand hing, een paar centimeter onder de rand. Nadat zij hun plaats hadden ingenomen keek iedereen vol verwachting toe maar er gebeurde niets, en Dondragmer gaf eindelijk het sein om ze te laten zakken. Alle bemanningsleden die zich niet met de kabel moesten bezig houden renden naar de rand om de afdaling gade te slaan. Lackland had zelf wel willen kijken, maar hij was niet van plan de taak of zijn eigen gepantserde persoon dicht genoeg bij de rand te wagen. Behalve zijn vrees voor de hoogte was hij nog ongerust over de dunheid van het touw dat de Mesklinieten gebruikten; het zag eruit als iets dat een winkelbediende nog niet zou gebruiken om een kilo suiker te verpakken.

Een opgewonden gesnater en weglopende matrozen kondigden de veilige aankomst van het eerste vlot aan en Lackland knipperde met zijn ogen toen de zeelieden een aantal vlotten op elkaar begonnen te stapelen toen de kabel werd opgehaald. Blijkbaar wilde men niet meer tijd besteden dan nodig was. De Aardling besloot ineens dat hij de stapel vlotten de afdaling wilde zien maken. Hij stond op het punt zijn pantser aan te trekken en naar buiten te gaan toen hij zich herinnerde dat het niet nodig was; hij ging weer zitten, riep Barlennan op, en vroeg hem een of meer van de kijkradio’s zo aan te brengen dat hun “ogen’ de activiteit zouden opnemen. De kapitein voldeed direct aan het verzoek en liet een van de matrozen een toestel aan het staketsel bevestigen zodat het bijna recht naar beneden keek, en een ander op de stapel vlotten binden die net in de strop waren geplaatst. Lackland schakelde tijdens het dalen van het ene toestel over op het andere. Het beeld van het eerste was iets onthutsender dan hij zich had voorgesteld, omdat er maar een meter van de hoofdkabel zichtbaar was, zodat de last zonder enige steun naar beneden scheen te zweven;. het andere beeld gaf een blik op het front van de klif, die zonder twijfel voör een geoloog hoogst interessant zou zijn. Toen de afdaling half voorbij was kwam het bij hem op Toorey te roepen en belangstellenden aldaar uit te nodigen om te kijken. De aardrijkskundige afdeling ging er op in en gaf luid commentaar tijdens de rest van de werkzaamheden. Vlot na vlot ging omlaag zonder veel variatie. Tegen het einde werd er een langere kabel geïnstalleerd en werd het vieren van beneden af gedaan omdat het merendeel van de bemanning thans was afgedaald; en Lackland vermoedde al wat de reden was toen Barlennan zich eindelijk van het werkterrein afkeerde en op de tank sprong. De radio daar was permanent gemonteerd en niet zoals de andere losgemaakt en weggehaald.

“We hebben nog maar twee vlotten, Charles,” begon de kapitein. “Er is een kleine moeilijkheid met de allerlaatste. Indien mogelijk willen we graag al onze spullen behouden, en dat betekent dat we de masten die we voor de takelinstallatie hebben gebruikt moeten losmaken en laten zakken. We willen ze niet naar beneden gooien omdat we niet weten of ze het wel kunnen hebben — de grond daaronder is erg rotsachtig. Zou jij je pantser willen aantrekken en de laatste last met de hand willen laten zakken? Ik zal zorgen dat de lading bestaat uit een vlot, die paar masten, de katrol, en ik.” Lackland schrok van het laatste deel van de opsomming.

“Bedoel je dat je je wilt toevertrouwen aan mijn sterkte, terwijl je weet dat ik al onderworpen ben aan drieëneenhalf maal mijn normale zwaartekracht, en ik bovendien nog mijn pantser moet dragen?”

“Jazeker. Het pantser is vast zwaar genoeg om als anker te dienen, en als je een slag van het touw om je lichaam wikkelt kun je het langzaam uitvieren. Ik zie geen moeilijkheden. De last zal maar enkele van jouw kilogrammen bedragen.”

“Eigenlijk bedoel ik iets anders. Je touw is heel dun en de knijpklemmen van mijn pantser zijn nogal onhandig als het om kleine voorwerpen gaat. Wat gebeurt er als het touw tussen mijn vingers doorglijdt?”

Dit legde Barlennan even net zwijgen op, "Wat is het kleinste voorwerp dat je veilig kunt hanteren?”

“O, een van je masten, denk ik.”

“Dan is er geen probleem. We wikkelen het touw om een mast en dat gebruik jij als windas. Daarna kun je de mast en het touw naar beneden gooien; breekt die ene mast dan is dat niet zo’n verlies.”

Lackland haalde zijn schouders op. “Het is jouw lichaam en jouw eigendom, Barl. Ik hoef je niet te vertellen dat ik voorzichtig zal zijn; ik wil niet dat je iets overkomt, en zeker niet door mijn nalatigheid. Ik kom zometeen buiten.”

De Meskliniet sprong tevreden op de grond en begon de nodige bevelen uit te delen aan de weinige matrozen die nog boven stonden. De laatste last op een na ging omlaag met hen erop; even later stapte de Aardling uit zijn voertuig.

Barlennan wachtte hem op. Er lag nog een enkel vlot aan de rand van de klif, bevestigd in zijn strop en klaar om af te dalen. Erop lagen een radio en de samengebonden onderdelen van de takelinstallatie, en de kapitein was bezig de mast met het touw er omheen gewikkeld naar Lackland te slepen. De man naderde maar langzaam, want zijn verschrikkelijke moeheid scheen elk moment groter te worden; maar eindelijk bereikte hij een punt ongeveer drie meter van de rand. Hij strekte zijn arm zover uit als zijn lompe pak toeliet, en nam de mast aan van het kleine wezen dat zich half had opgericht om hem deze aan te geven. Zonder een woord van waarschuwing of enig ander teken van twijfel aan zijn grote vriend keerde Barlennan terug naar het vlot, controleerde of de lading stevig vastgesjord was, duwde ertegen tot het wankelde op de rand van de afgrond, en klom aan boord.

Hij draaide zich om voor een laatste blik naar Lackland en de man had kunnen zweren dat hij knipoogde. Toen: “Hou je vast, Charles,” klonk zijn stem over de radio, en de kapitein stapte doelbewust naar de verste rand van het vlot dat maar nauwelijks in evenwicht was. Zijn scharen grepen zich stevig vast aan de touwen, en daardoor bleef hij aan boord toen het vlot even zwaaide en over de rand gleed. Die lijn die Lackland beet had had genoeg speling om het vlot een halve meter te laten vallen; vlot en passagier verdwenen ogenblikkelijk. Een scherpe ruk aan het touw vertelde de man dat de lijn in ieder geval nog aan het vlot vastzat en even later meldde Barlennans stem vrolijk dat dat zo was. “Zakken maar’ was zijn laatste zin, en Lackland gehoorzaamde.

Het leek op vliegeren, althans de windas die hij gebruikte — gewoon een touw dat om een stok was gewonden. Het deed jeugdherinneringen herleven; maar als hij deze vlieger kwijtraakte zou het veel langer duren voor hij er overheen was, Hij had de mast niet helemaal goed beet, en hij draaide langzaam rond zodat het touw om zijn lichaam wikkelde voor hij zijn greep veranderde. Toen hij voldaan was liet hij het touw langzaam vieren.