Met tussenpozen klonk Barlennans stem, steeds met een aanmoediging; het was alsof de dwerg een idee had van Lacklands bezorgdheid. “Al halverwege.”
“Zo gaat het goed.”
“Weet je, ik vind het nu niet erg om zó diep te kijken.”
“Ben er bijna — nog een eindje — ja, ik ben er. Hou de lijn en de mast nog even bij je, wil je; ik waarschuw je wel als de kust vrij is en je ze omlaag kunt gooien.”
Lackland volgde zijn aanwijzingen op. Bij wijze van souvenir probeerde hij een halve meter van het uiteinde van het touw af te breken, maar dat bleek onmogelijk, zelfs met zijn gepantserde handen. Een van de knippen van zijn pak bleek scherp genoeg om het touw door te snijden, en hij wikkelde het aandenken om zijn arm voordat hij het laatste verzoek van zijn vriend inwilligde.
“De grond hier beneden is vrij, Charles; je kunt het touw laten gaan en de mast naar beneden gooien wanneer je wilt.” Het dunne koord kronkelde ogenblikkelijk uit het gezicht en de dertig centimeter lange twijg die een van de masten van de Bree was volgde. Het vrij zien vallen van dingen bij 3 g, vond Lackland, was nog erger dan eraan denken. Misschien was het aan de polen beter — daar kon je ze helemaal niet zien, omdat een voorwerp in de eerste seconde bijna drie kilometer viel! Maar misschien was dat abrupte verdwijnen even slecht voor de zenuwen. Lackland schudde deze gedachten van zich af eri ging terug naar de tank.
De paar uren die het kostte keek hij naar het monteren van de Bree via de kijkradio’s. Met een zweem van verlangen om mee te gaan zag hij dat het stel vlotten de brede stroom in werd geduwd en luisterde hij naar het vaarwel van Barlennan, Dondragmer en de bemanning — hij kon de betekenis van de klanken die zij uitten wel raden, zelfs van de matrozen die geen Engels spraken. Weldra voerde de stroom het schip ver genoeg weg van de klif dat het vanuit de tank kon worden gezien. Zwijgend hief Lackland zijn hand op ten teken van vaarwel en keek hij ze na terwijl ze langzaam kleiner werden en tenslotte verdwenen, op weg naar de verre zee.
Minuten lang zat hij stil voor zich uit te kijken; toen schudde hij zich wakker en riep hij de basis op Toorey op. “Jullie kunnen me nu wel komen halen. Ik heb op Mesklin alles gedaan wat ik er doen kon.”
10 Holle boten
Voorbij de grote val was de rivier breed en traag. In het begin leverde de lucht die met de neerstortende vloeistof was meegesleurd een briesje naar de zee, en Barlennan gaf bevel de zeilen bij te zetten om ervan te profiteren; maar na een poos hield het op en toen dreef het schip gewoon met de stroom mee. Maar de rivier ging in de goede richting en niemand klaagde dan ook. Het avontuur te land was interessant geweest en zou voordeel opleveren, want verscheidene van de plantenproducten die ze hadden verzameld konden voor hoge prijzen worden verkocht zodra ze weer thuis waren; maar niemand was er rouwig om weer te varen. Sommigen keken achterom naar de waterval zolang die zichtbaar was, en op een gegeven moment keek iedereen naar het westen om een glimp op te vangen van de raket toen de doffe donder van zijn aankomst hun bereikte; maar over het algemeen keken allen vooruit naar wat hun te wachten stond.
Beide oevers kregen hoe langer hoe meer aandacht naarmate ze vorderden. Bij hun reis over land waren ze gewend geraakt hier en daar rechtopstaande gewassen te zien van het soort dat de Vlieger “bomen’ had genoemd, en meestal zagen ze er om de paar dagen een. In het begin waren het boeiende dingen geweest en bovendien verschaften zij een van de voedselproducten die ze thuis hoopten te verkopen. Maar nu kwamen er steeds meer van deze bomen en ze dreigden de meer bekende, laag groeiende planten met hun kronkelende takken geheel te overwoekeren. Barlennan vroeg zich af of een kolonie die zich hier zou vestigen niet zou kunnen bestaan van de handel in wat de Vlieger dennenappels noemde.
Geruime tijd, tachtig kilometer lang, werd er geen intelligent leven gezien, hoewel er langs de oevers een behoorlijk aantal dieren werd waargenomen. De rivier zelf zat vol vis, maar die waren niet groot genoeg om gevaar voor de Bree te vormen. Tenslotte waren beide oevers geheel bedekt met bomen, en niemand kon zien tot hoe ver zij het land in reikten. Nieuwsgierig geworden beval Barlennan het schip dichter langs de kust te sturen om te zien hoe een bos — daar had hij natuurlijk geen woord voor — eruit zag.
Zelfs diep in het bos hing een tamelijk helder licht, omdat de takken zich lang niet zo ver van de stam uitstrekten als op Aarde, maar het was toch vreemd genoeg. Terwijl ze bijna in de schaduw van de vreemde planten voortdreven voelden velen van de bemanning hun oude vrees voor massieve dingen boven hun hoofd weer opkomen; iedereen voelde zich opgelucht toen de kapitein de roerganger zwijgend een teken gaf om weer van de oever af te sturen.
“Als daar iemand woont benijd ik hem niet.” Deze mening uitte Dondragmer hardop, en hij werd beantwoord door een instemmend gemompel. Helaas werden zijn woorden door de luisteraars op de oever niet gehoord of niet begrepen. Misschien waren ze niet echt bang dat de bemanning van de Bree hun het bos zou ontnemen, maar ze besloten geen risico te nemen; en opnieuw deden de bezoekers uit zware streken ondervinding op met projectielwapens. Dit keer bestonden ze uit speren. Zes vlogen er geruisloos van de oever en bleven trillend in het dek van de Bree steken; twee andere gleden af op het pantser van twee zeelieden en kwamen kletterend op de vlotten tot rust. De matrozen die geraakt waren sprongen puur uit reflex krampachtig op en belandden enkele meters verder in het water. Ze zwommen terug en klommen zonder hulp aan boord, want aller ogen waren gericht op de plaats van herkomst van de geheimzinnige aanval. Zonder het bevel daartoe af te wachten stuurde de roerganger scherp naar het midden van de rivier.
“Ik zou wel willen weten wie die heeft gestuurd — en of ze zo’n machine gebruikten als de Vlieger. Het maakte niet hetzelfde geluid.” Barlennan sprak hardop zonder op antwoord te rekenen. Terblannen trok een van de speren uit het dek en onderzocht de hardhouten punt ervan; toen gooide hij hem bij wijze van proef terug naar de oever. Omdat gooien voor hem een geheel nieuwe kunst was, behalve toen hij die even beoefend had in de stad van de rotsrollers om voorwerpen op het dak van de tank te krijgen, gooide hij zoals een kind een stok gooit, en de speer vloog ronddraaiend terug naar het bos. Barlennans vraag was nu gedeeltelijk beantwoord; kort als de armen van zijn matroos waren bereikte het wapen de oever met gemak. De onzichtbare aanvallers hadden zoiets als Lacklands kanon niet nodig als zij lichamelijk op normale mensen leken. Ze schenen niet direct te kunnen uitvinden wie de aanvallers waren en de kapitein was niet van plan er door een rechtstreeks onderzoek achter te komen. De Bree vervolgde zijn weg Stroomafwaarts en een verslag van het voorval vloog omhoog naar Lackland op het verre Toorey.
Ruim honderdvijftig kilometer lang hield het bos aan, terwijl de rivier geleidelijk breder werd. Na de ontmoeting met de bosbewoners hield de Bree een tijd lang het midden van de stroom aan, maar zelfs dat verhinderde niet dat er moeilijkheden kwamen. Slechts enkele dagen na de beschieting met speren werd er op de linkeroever een kleine open plek gesignaleerd. Met zijn ogen maar een decimeter boven dë grond kon Barlennan niet zo goed zien als hij wel wilde, maar op die open plek bevonden zich vast wel voorwerpen die de moeite van het onderzoeken waard waren. Na enige aarzeling gaf hij bevel het schip dichter naar de oever te sturen. De voorwerpen leken wat op bomen maar waren kleiner en dikker. Als hij wat hoger nad gezeten had hij er kleine openingen in kunnen zien, vlak boven de grond, wat hem een idee had kunnen geven van de aard van de dingen; Lackland, die meekeek door een van de kijkradio’s, dacht onmiddellijk aan platen die hij had gezien van de hutten van Afrikaanse inboorlingen, maar hij zei nog niets. Eigenlijk stelde hij meer belang in een aantal andere voorwerpen die deels in de rivier en deels op de oever lagen, vóór wat hem een dorp leek. Het konden boomstronken of krokodillen zijn, want op deze afstand waren ze niet al te goed zichtbaar, maar hij vermoedde sterk dat het kano’s waren. Het zou interessant zijn hoe Barlennan reageerde op boten die zo radicaal verschilden van zijn eigen schip.