Выбрать главу

Het duurde echter heel lang voor iemand op de Bree begreep dat de boomstronken kano’s waren en de andere geheimzinnige dingen huizen. Een tijd lang vreesde Lackland dat ze verder stroomafwaarts zouden drijven zonder er ooit achter te komen; hun vorige ontmoeting had Barlennan zeer voorzichtig gemaakt. Maar er waren buiten Lackland nog anderen die het schip niet wilden laten passeren zonder het aan te houden, en toen het recht tegenover het dorp kwam vloeide er een rode en zwarte stroom lichamen over het strand ten bewijze dat Lackland juist had geraden. De op bomen lijkende dingen werden in het water geduwd. Ze bevatten elk een stuk of tien wezens die zo te zien van precies dezelfde soort waren als de bemanning van de Bree. Ze waren in ieder geval gelijk van vorm, grootte, en kleur; en toen ze het schip naderden stootten ze oorverscheurende kreten uit, precies gelijk aan wat Lackland soms van zijn kleine vrienden had gehoord.

De kano’s waren holle bomen, zo diep uitgehold dat van elk bemanningslid alleen het hoofdeinde te zien was; te oordelen naar de indeling vermoedde Lackland dat ze dwars in de boot lagen en de peddels bedienden met het voorste stel van scharen voorziene armen.

De vlammenwerpers aan de lijzijde van de Bree waren bemand ofschoon Barlennan betwijfelde of ze onder deze omstandigheden wel bruikbaar zouden zijn. Krendoranic, de munitie-officier, was heftig in de weer met een van zijn voorraadkisten, maar niemand wist wat hij van plan was; er waren geen voorschriften voor zijn afdeling in zo’n situatie. De hele verdedigingsroutine van het schip was in de war gestuurd door het gebrek aan wind, iets wat op open zee bijna nooit voorkwam.

De kans om gebruik te maken van de vlamwolk vervloog toen de kanovloot zich opende om de Bree te omsingelen. Aan alle kanten twee of drie meter van het schip verwijderd lagen ze stil, en enige minuten lang heerste er stilte.

Tot Lacklands intense ergernis ging de zon op dat ogenblik onder, zodat hij niet meer kon zien wat er zich afspeelde. De volgende acht minuten moest hij proberen betekenis te vinden voor de vreemde geluiden die over de radio kwamen, hetgeen niet veel opleverde omdat het geen woorden waren in een taal die hij kende. Niets wees op geweld; schijnbaar probeerden de twee groepen met elkaar te praten. Hij oordeelde echter dat ze geen gemeenschappelijke taal konden vinden, omdat er geen vloeiend gesprek op volgde.

Toen het zonlicht terugkeerde merkte hij echter dat de nacht niet geheel zonder incidenten was verlopen. Het was te verwachten geweest dat de Bree in de duisternis een eind zou zijn afgedreven; in werkelijkheid lag hij nog steeds vlak tegenover het dorp. Bovendien lag hij niet meer midden op de rivier maar slechts enkele meters van de oever, Lackland was net van plan Barlennan te vragen waarom hij zo’n risico nam en hoe het hem gelukt was de Bree zo te manoeuvreren toen hij begreep dat het voor de kapitein net zo’n verrassing was als voor hem.

Met een lichtelijk geërgerde uitdrukking op zijn gezicht wendde Lackland zich tot een van de mannen die naast hem zaten: “Barl heeft zich nu al moeilijkheden op de hals gehaald. Ik weet dat hij een slimme vent is, maar met nog vijftigduizend kilometer voor de boeg vind ik het niet prettig dat hij in de eerste paar honderd al vertraging oploopt.”

“Ga je hem niet helpen? Het gaat tenslotte om een paar miljard dollar, om niet te spreken van een aantal reputaties.”

“Wat kan ik doen? Het enige dat ik kan geven is advies en hij kan de toestand beter beoordelen dan ik. Hij ziet alles van vlakbij en verder heeft hij met zijn eigen mensen te maken.”

“Ik geloof dat zij evenzeer van zijn soort zijn als de Zuidzee-eilanders de gelijken waren van Kapitein Cook. Ik geef toe dat ze tot dezelfde soort schijnen te behoren, maar als ze bijvoorbeeld kannibalen zijn verkeert je vriend in grote moeilijkheden.”

“Maar daarom kan ik hem nog niet helpen, is het wel? Hoe bepraat je een kannibaal dat hij afziet van een flinke maaltijd wanneer je zijn taal niet kent en wanneer je niet eens tegenover hem staat? Welke aandacht zou hij schenken aan een kleine zwarte doos die in een vreemde taal tegen hem spreekt?”

De ander trok zijn wenkbrauwen iets op. “Hoewel ik niet goed genoeg gedachten kan lezen om dat in detail te voorspellen, stel ik me toch voor dat hij in zo’n geval zo bang zou worden dat hij tot bijna alles in staat is. Als volkenkundige kan ik je verzekeren dat er primitieve rassen bestaan op een aantal planeten, inclusief onze eigen Aarde, die zich in het stof zouden werpen, dansfeesten zouden houden, en zelfs offers zouden brengen, alles terwille van een doos die tegen ze spreekt.”

Lackland verwerkte deze opmerking in stilte, knikte bedachtzaam, en wendde zich weer naar de schermen. Een aantal matrozen had reservemasten gegrepen en probeerde het schip terug te bomen naar het midden van de rivier, maar dat lukte ze niet. Na een kort onderzoek rond de buitenste vlotten rapporteerde Dondragmer dat ze zich in een kooi bevonden die bestond uit staken die in de bodem van de rivier waren gedreven; alleen de zijde bovenstrooms was open. Misschien was het toeval dat de kooi net groot genoeg was om de Bree te bevatten, misschien niet. Terwijl Dondragmer verslag uitbracht bewogen de kano’s zich weg van de afgesloten zijden en verzamelden ze zich voor de vierde zijde; de zeelui die Dondragmer hadden gehoord en zich opmaakten om het schip die kant uit te bomen keken Barlennan vragend aan. Na enig peinzen wenkte hij de bemanning naar de andere zijde van het schip en kroop hij in zijn eentje naar de kant waar de kano’s lagen. Hij had al lang tevoren uitgepuzzeld hoe zijn schip verplaatst was: toen de duisternis viel hadden sommige van de peddelaars zich stiekem over boord laten glijden, waarna ze onder de Bree zwommen en hem voortduwden naar de plek waar ze hem hebben wilden. Dat was niet zo verwonderlijk: hijzelf kon zich enige tijd ophouden onder rivier of oceaan, die immers behoorlijk wat opgeloste waterstof bevatten. Wat hem dwars zat was waarom deze lieden zijn schip wilden hebben.

Toen hij langs een van de provisiekasten kwam trok hij er het deksel af en haalde er een stuk vlees uit. Dit droeg hij naar de rand van het schip waar hij het omhoog hield voor de groep zwijgende kapers. Weldra steeg er een onverstaanbaar gebrabbel op uit de kano’s; dit verstomde toen een van de boten langzaam vooruitschoof, en een inboorling in de boeg zich verhief en naar het aangebodene greep. Barlennan liet het hem pakken. Het werd onderzocht en besproken; daarna scheurde de hoofdman, als hij dat was, er een flink stuk af, gaf de rest door aan zijn metgezellen, en verorberde aandachtig het stuk dat hij behouden had. Dat gaf Barlennan moed; dat hij niet alles had gehouden wees erop dat deze mensen een zekere graad van sociale ontwikkeling bezaten. Na een nieuw stuk te hebben gehaald reikte de kapitein het over als tevoren; maar toen de ander het wilde grijpen trok hij het weer terug. Barlennan hield het achter zijn rug, kroop naar een van de staken die zijn schip gevangen hielden, wees ernaar, duidde op de Bree, en maakte een gebaar naar de rivier. Hij was er zeker van dat zijn bedoeling duidelijk was; in ieder geval hadden de menselijke toeschouwers hoog boven hem het begrepen, hoewel er geen woord in hun taal gesproken was. De hoofdman verroerde zich echter niet. Barlennan herhaalde zijn gebaren en hield het stuk vlees opnieuw voor zich uit.

Het sociale bewustzijn van de hoofdman gold kennelijk alleen zijn eigen maatschappij, want toen de kapitein voor de tweede maal dit vlees aanreikte schoot er een speer tevoorschijn als de tong van een kameleon, prikte zich in het vlees vast, trok het uit Barlennans greep en was weer teruggetrokken voordat een van de geschrokken zeelui zich kon bewegen. Een ogenblik later uitte de hoofdman een bevel en meteen sprong de helft van de kanobemanningen achter hem naar voren,