De zeelieden waren totaal niet gewend aan aanvallen uit de lucht en ze hadden hun waakzaamheid nogal laten verslappen toen de kapitein zijn onderhandelingen begon; bijgevolg had het gevecht niets te betekenen. De Bree was in minder dan vijf seconden overmeesterd. Een comité aangevoerd door de hoofdman begon onmiddellijk de provisiekasten te doorzoeken en ondanks de taalbarrière was hun voldoening duidelijk te merken. Barlennan keek verslagen toe terwijl het vlees op het dek werd gesleept, blijkbaar met de bedoeling het over te brengen naar een kano, en nu pas kwam het bij hem op dat hij een mogelijke raadsman tot dusver niet gebruikt had.
“Charles!“ riep hij, voor het eerst sinds het incident begon in het Engels sprekend. “Heb je gekeken?” Lackland antwoordde direct, deels geamuseerd, deels verontrust.
“Ja Barl; ik weet wat er gebeurd is.” Hij lette op hoe de kapers van de Bree op zijn woorden reageerden, en hij had geen reden zich teleurgesteld te voelen. De hoofdman, die niet naar de radio’s keek, draaide zich snel als een geschrokken ratelslang om en begon toen met een ongelooflijk menselijke verbaasde houding naar de bron van het geluid te zoeken. Een van zijn mannen die bij de radio’s stond wees hem uit welke Lacklands stem was gekomen, maar nadat hij met lans en mes opzij en achter de onverstoorbare doos had geprikt verwierp de hoofdman deze suggestie kennelijk. Dit was het moment dat de Aardling uitkoos om opnieuw te spreken.
“Denk je dat er enige kans is om ze bang te maken voor de radio’s, Barl?”
Het hoofd van de aanvoerder was op dat moment ongeveer vijf centimeter van de luidspreker, en Lackland had geen moeite gedaan om het volume te verminderen. Nu leed het geen twijfel meer waar het geluid vandaan was gekomen; de hoofdman begon zich achteruitlopend te verwijderen van de lawaaiige doos. Hij trachtte klaarblijkelijk langzaam genoeg te lopen om zijn zelfrespect te bevredigen, maar tegelijk snel genoeg om andere emoties tegemoet te komen, en opnieuw had Lackland moeite niet in schaterlachen uit te barsten.
Voordat Barlennan de kans kreeg om te antwoorden liep Dondragmer naar de hoop vlees, zocht er een smakelijk stuk uit en legde het met alle tekenen van onderdanigheid voor de radio neer. Hij liep de kans een paar messen in zijn lichaam te krijgen, en dat wist hij; maar zijn bewakers gingen te zeer op in de nieuwe situatie om hem zijn daad kwalijk te nemen. Lackland begreep hoe de stuurman zijn suggestie wilde interpreteren; hij verminderde het volume in de hoop dat zijn volgende uitspraak voor de kanovaarders minder boos zou lijken en dat ze begrepen dat hij de daad van de stuurman van harte goedkeurde.
“Goed gedaan, Don. Elke keer als iemand van jullie zoiets doet zal ik proberen mijn goedkeuring duidelijk te maken; en ik zal kwaadaardig blaffen als onze nieuwe kennissen iets doen dat ik niet wil. Jij weet beter dan ik wat er moet gebeuren, dus doe alles in je vermogen om ze te laten denken dat deze radiodozen supermachtige wezens zijn die donder en bliksem produceren als ze goed kwaad gemaakt worden.”
“Ik begrijp het; dat kunnen we wel aan,” antwoordde de stuurman. “Ik dacht wel dat je dit bedoelde.”
De hoofdman raapte zijn moed weer bij elkaar en stootte opeens naar de dichtstbijzijnde radio. Lackland bleef zwijgen: het leek hem dat het effect van de houten punt genoeg indruk zou maken. De matrozen deden mee aan het spel dat de Vlieger uitgestippeld had dat het een lieve lust was. Met wat Lackland opvatte als uitingen van vroom afgrijzen wendden zij zich af van dit schouwspel en bedekten ze hun ogen met hun scharen. Toen er na een ogenblik verder niets gebeurde bood Barlennan een nieuw stuk vlees aan, terwijl hij tegelijkertijd gebaren maakte die de indruk moesten wekken dat hij voor het leven van de onwetende vreemdeling smeekte. De rivierbewoners waren kennelijk onder de indruk, de hoofdman trok zich een eind terug, verzamelde zijn comité om zich heen en begon de situatie met ze te bespreken. Tenslotte nam een van de raadslieden van de hoofdman bij wijze van proef een stuk vlees en gaf dat aan een radio. Lackland wilde net vriendelijk bedanken toen hij Dondragmer hoorde zeggen: “Weiger!“ Zonder te weten waarom, maar vertrouwend op het oordeel van de stuurman, draaide Lackland het volume hoog en liet hij een gebrul als van een leeuw horen. De gever sprong bang achteruit; vervolgens kroop hij op een scherp bevel van de aanvoerder naar voren, haalde het aanstootgevende voedsel weg, zocht een ander stuk uit de stapel op het dek en bood dat aan.
“In orde.” Weer was het de stem van de stuurman en de Aardling draaide het volume lager.
“Wat was er de eerste keer mis?” vroeg hij zacht.
“Dat stuk zou ik nog niet aan de ternee van mijn ergste vijand hebben gegeven,” antwoordde Dondragmer.
“In de vreemdste omstandigheden zie ik steeds overeenkomst tussen jouw mensen, en de mijne," merkte Lackland op. “Ik hoop dat dit spelletje vannacht even wordt gestaakt, want ik kan niet zien wat er gebeurt als het donker is. Als ik moet ingrijpen vertel het me dan.” Barlennan verzekerde hem dat hij op de hoogte zou worden gehouden. De kapitein had zijn kalmte teruggevonden en had de zaak opnieuw min of meer in de hand — voor zover hem dat als gevangene mogelijk was.
De hoofdman bracht de nacht pratend door; zijn stem, af en toe onderbroken door die van zijn raadgevers, kwam goed door bij de Aardbewoners in de hoogte. Toen de ochtend schemerde was hij blijkbaar tot een besluit gekomen. Hij stond een eind van zijn raadslieden af en had zijn wapens afgelegd; nu, terwijl het zonlicht weer over het dek scheen stapte hij op Barlennan toe terwijl hij diens bewakers opzij wuifde. De kapitein, die vrij zeker wist wat de ander wilde, wachtte kalm. De hoofdman bleef vlak voor Barlennan staan, wachtte even om indruk te maken, en sprak. Zijn woorden waren natuurlijk nog altijd onverstaanbaar, maar de bijbehorende gebaren waren duidelijk genoeg om een betekenis aan het gesprek te geven, zelfs voor de verre menselijke toeschouwers.
Hij wilde een radio hebben. Lackland overwoog bij zichzelf welke bovennatuurlijke krachten de aanvoerder aan het toestel toeschreef. Misschien wilde hij dat het zijn dorp tegen vijanden beschermde of dat het zijn jagers geluk bracht. Eigenlijk was het geen belangrijke vraag; wel belangrijk was zijn houding als het verzoek geweigerd werd. Mogelijk zou dat nogal asociaal zijn en Lackland was ietwat ongerust.
Barlennan, die naar de mening van zijn menselijke vriend meer moed dan verstand toonde, antwoordde kort; een enkel woord en een gebaar dat Lackland al lang geleden had leren kennen. “Nee’ was het eerste Mesklinietische woord dat Lackland zonder aan de betekenis te kunnen twijfelen leerde. Barlennan was uiterst beslist.
Tot grote opluchting van minstens één toeschouwer nam de hoofdman geen strijdlustige houding aan. In plaats daarvan gaf hij zijn mannen een kort bevel. Een aantal legde meteen de wapens neer en begon het gestolen voedsel weer terug te stouwen in de kasten waar het vandaan gekomen was. Als vrijheid voor schip en bemanning niet voldoende waren in ruil voor een van de toverdozen, dan was hij bereid meer te betalen. Barlennan en Lackland waren ervan overtuigd dat de man nu bang was om geweld te gebruiken, hoezeer zijn hebzuchtige instincten ook waren opgewekt.
Toen de helft van het voedsel teruggelegd was herhaalde hij zijn verzoek; toen het net als de vorige keer werd geweigerd maakte hij een verrassend menselijk gebaar van berusting en beval hij zijn mannen om ook de rest terug te leggen.
“Wat denk je dat hij doet als je nu weer weigert, Barl?” vroeg hij zacht. De hoofdman keek hoopvol naar het kastje; misschien was het aan het redetwisten met zijn eigenaar en beval het hem wel om de kaper te geven wat hij verlangde.