“Ik durf er geen voorspelling aan te wagen,” antwoordde de Meskliniet. “Als we geluk hebben haalt hij nog meer spullen uit het dorp om de prijs te verhogen, maar ik weet niet of we daar op mogen rekenen. Als de radio minder belangrijk was gaf ik hem die nu meteen.”
“In godsnaam!“,barstte de ethnoloog die naast Lackland zat op dit moment uit. “Heb je deze hele komedie gespeeld en jouw leven en dat van je mensen in de waagschaal gesteld, alleen om een goedkope kijkradio niet kwijt te raken?”
“Zo goedkoop is hij niet,” mompelde Lackland. “Ze zijn gebouwd om aan de polen van Mesklin te kunnen functioneren, in de atmosfeer van Mesklin, terwijl ze door de inheemse bevolking worden gehanteerd.”
“Geen futiliteiten!“ snauwde de onderzoeker van beschavingen. "Waarvoor zijn die toestellen daar? Om inlichtingen te krijgen. Geef er een aan die wilde! Waar kunnen we er beter een plaatsen? En hoe kunnen we het dagelijks leven van een volkomen vreemd ras beter bestuderen dan door dat oog? Charles, soms verbaas ik me over je!“
“Dan blijven er voor Barlennan drie over, waarvan minstens één beslist de zuidpool moet bereiken. Ik begrijp wat je bedoelt, maar ik geloof dat we beter eerst Rostens goedkeuring kunnen vragen voor we er zo vroeg al een achterlaten.”
“Waarom? Wat heeft hij ermee te maken? Hij loopt geen enkel risico zoals Barlennan, en hij geeft niets om het observeren van die gemeenschap. Ik zeg; laat hem daar; ik weet zeker dat Barlennan hem wil afstaan, en het lijkt mij dat Barlennan trouwens het laatste woord heeft.”
De kapitein, die het gesprek natuurlijk had gehoord, mengde zich erin.
“Je vergeet, vriend van Charles, dat de radio’s niet van mij zijn. Charles heeft Ze me geleend, op mijn voorstel weliswaar, bij wijze van veiligheidsmaatregel dat er op ziin minst één zijn doel bereikt, zelfs als ik de andere kwijtraak. Het lijkt me dat hij en niet ik degeen moet zijn wiens woord beslissend is.”
Lackland antwoordde niet onmiddellijk. “Doe wat je het beste lijkt, Barl. Het is jouw leven; jij kent je wereld en zijn volkeren beter dan een van ons; en ook als je beslist om er een bij deze mensen achter te laten is dat voor sommige van mijn vrienden nuttig, zoals je hebt gehoord.”
“Dank je, Charles.” De kapitein nam zijn besluit op het moment dat de Vlieger ophield met spreken. Gelukkig had de hoofdman geboeid naar het gesprek geluisterd zonder een poging te doen ondertussen zijn eigen belangen te dienen; nu riep Barlennan, die de vertoning tot het eind toe volhield, enkele van zijn matrozen en gaf snel een paar bevelen.
Zich zeer omzichtig bewegend en zonder een radio aan te raken vervaardigden ze een strop van touw. Ze lichtten het toestel van een “veilige’ afstand op met behulp van lange staken en duwden en drukten tot de strop er goed omheen zat. Toen dit geschied was gaven ze een van de uiteinden van de strop met grote eerbied aan Barlennan. Deze op zijn beurt wenkte de hoofdman naderbij, en op een manier alsof het iets waardevols en breekbaars was overhandigde hij hem het stuk touw. Toen gebaarde hij naar de raadslieden dat ze de andere einden moesten aanvatten. Verscheidene van hen traden voorwaarts, tamelijk aarzelend; de hoofdman wees er vlug drie aan en de anderen kropen weer terug.
Uiterst langzaam en voorzichtig kropen de dragers met de radio naar de rand van het buitenste vlot van de Bree. De kano van het opperhoofd gleed naar voren — een lang, smal vaartuig, gemaakt van de flinterdun uitgeholde stam van een boom. Barlennan bekeek het met wantrouwen. Hijzelf had nooit op iets anders gevaren dan een vlot; holle vaartuigen waren hem vreemd. Hij was ervan overtuigd dat de kano te klein was om het gewicht van de radio te torsen, en toen de hoofdman het grootste deel van de bemanning liet uitstappen kon hij maar nauwelijks zijn equivalent van een hoofdschuddend gebaar onderdrukken. Hij voelde dat de kano zo niet voldoende lichter was gemaakt. Hij was meer dan verbaasd toen de boot alleen maar iets dieper wegzakte. Een paar seconden lang verwachtte hij kano en last plotseling onder water te zien verdwijnen; maar er gebeurde niets van dien aard, en het werd duidelijk dat er ook niets zou gebeuren.
Barlennan was een opportunist, zoals maanden voordien wel gebleken was toen hij zonder aarzelen besloot een overeenkomst met de bezoeker van de Aarde aan te gaan en om zijn taal te leren. Dit was nieuw en het kennelijk waard er meer over te weten; als er schepen gemaakt konden worden die in verhouding met hun afmetingen zoveel meer gewicht konden torsen was dat natuurlijk voor een zeevarende natie van groot belang om te weten. De logische volgende stap was een van de kano’s zien te bemachtigen.
Toen het opperhoofd en zijn drie helpers in de kano stapten volgde Barlennan. Ze wachtten met afduwen toen ze hem zagen aankomen, en vroegen zich af wat hij wilde. Barlennan was er niet zeker van of zijn poging zou lukken. Maar zijn volk kende een spreekwoord dat ongeveer hetzelfde betekende als “Wie niet waagt, die niet wint’ en hij was geen lafaard.
Heel voorzichtig en eerbiedig raakte hij de radio aan, daarbij over de paar centimeter water leunend die zijn schip van de kano scheidde. Toen zei hij: “Charles, ik wil deze boot hebben, al moet ik later terugkomen om hem te stelen. Als ik ophoud met praten antwoord dan alsjeblieft — het geeft niet wat je zegt. Ik wil deze lieden wijsmaken dat de boot waarin de radio wordt vervoerd nu te zeer veranderd is voor normaal gebruik en dat hij de plaats van de radio op het dek moet innemen. Akkoord?”
“Ik heb altijd geleerd dat ik afpersers moest verafschuwen — dat woord vertaal ik nog wel eens voor je — maar ik bewonder je brutaliteit. Ik hoop dat het je lukt, Barl, maar waag niet te veel.” Hij zweeg weer en keek toe hoe de Mes-kliniet te werk ging.
Evenmin als de vorige keer gebruikte hij veel gesproken woorden; maar zijn daden waren zelfs voor de menselijke toeschouwers redelijk te begrijpen, en helder als kristal voor zijn voormalige bewakers. Eerst onderzocht hij de kano terdege, en bevond hem blijkbaar, zij het aarzelend, geschikt. Toen wuifde hij een andere kano weg die dichtbij was gekomen, en gebaarde tegen de rivierlieden die zich nog op de Bree bevonden dat ze zich op een veilige afstand moesten houden. Toen raapte hij een speer op die een van de raadslieden neergelegd had en maakte duidelijk dat niemand dichter bij de kano mocht komen dan de speer lang was.
Vervolgens mat hij de kano met de speer, bracht het wapen naar de plaats waar de radio had gestaan, en maakte met veel vertoon een plek vrij die groot genoeg was voor de kano; op zijn bevel brachten enkele matrozen de overige radio’s zorgvuldig over naar een andere plek om plaats te maken voor hun nieuwe bezit. Misschien had hij de zaak nog duidelijker willen maken, maar het ondergaan van de zon maakte een eind aan de bezigheden. De rivierbewoners wachtten niet tot het weer licht werd, en bij dageraad bleek de kano met de radio al op de oever te zijn getrokken.
Barlennan keek er bezorgd naar. Een groot deel van de overige kano’s was ook op het land getrokken, zodat er in de buurt van de Bree nog maar een paar ronddreven. Op de oever waren nog veel meer inboorlingen verschenen die naar zijn schip stonden te kijken; maar tot grote tevredenheid van Barlennan naderde geen van hen de kano. Blijkbaar had hij indruk gemaakt.
De hoofdman en zijn helpers ontscheepten hun trofee met grote zorg, terwijl de rest van de stam op een afstand bleef. Deze bedroeg trouwens verscheidene malen de speerlengte die Barlennan had geëist. De radio werd op de oever gedragen terwijl de menigte zich opende om hem door te laten, waarna ze er achter aan gingen; minuten lang gebeurde er verder niets. Men had de Bree nu makkelijk uit zijn kooi kunnen duwen, want de paar kano’s die zich nog op het water ophielden besteedden weinig aandacht aan wat de Mesklinieten deden, maar de kapitein gaf het niet zo gemakkelijk op. Hij wachtte, zijn blik op de oever gericht; en ten langen leste verscheen er een aantal lange rode en zwarte lichamen aan het water. Een ervan begaf zich naar de kano; maar Barlennan merkte dat het niet het opperhoofd was en uitte een waarschuwende kreet. De inboorling bleef staan en er ontspon zich een korte woordenwisseling die eindigde in een reeks gemoduleerde uitroepen die minstens even luid waren als wat Lackland Barlennan wel had horen schreeuwen. Even later verscheen het opperhoofd dat regelrecht naar de kano liep; de boot werd afgeduwd door twee van de raadslieden en voer naar de Bree. Op eerbiedige afstand volgde een tweede kano.