Выбрать главу

Het weer was nog steeds helder, ofschoon de wind krachtig was. De zon trok zijn boog langs de hemel, keer op keer, zonder dat er veel variatie optrad in het weer; maar langzamerhand kwam er toch een lichte nevel opzetten, zodat de zon van een gouden schijf veranderde in een snelbewegende parelkleurige vlek. De schaduwen werden minder geprononceerd en verdwenen tenslotte geheel toen de hemel één enkele, bijna lichtgevende koepel werd. Deze verandering voltrok zich over een periode van vele dagen terwijl de kilometers onder de vlotten van de Bree door bleven glijden.

Ze waren nog geen honderdtachtig kilometer van de eilanden vandaan toen de aandacht van de bemanning werd afgeleid van de komende storm. De kleur van de zee was weer veranderd, maar daar stoorde niemand zich aan; ze waren net zo gewend hem blauw te zien als rood. Niemand verwachtte tekenen van land te zien op deze afstand, daar de stromingen meest dwars op hun koers stonden en de vogels die Columbus hadden gewaarschuwd op Mesklin niet bestonden. Misschien zou een hoge cumuluswolk van het type dat zich zo vaak boven eilanden vormt op een afstand van honderdtachtig kilometer zichtbaar zijn geweest; maar tegen de nevel die de hemel bedekte zou deze zich niet aftekenen. Barlennan zeilde nu op zijn instrumenten, want de Aardbewoners boven hem konden de eilanden niet meer zien.

Toch was het in de hemel dat het vreemde voorval plaatsvond.

Ver voor de Bree uit, zich voortbewegend met vallende en duikende bewegingen die de Mesklinieten geheel vreemd maar de Aardbewoners zeer bekend waren, verscheen een kleine, donkere stip. In het begin zag niemand het en toen ze het eindelijk in het oog kregen was het te dichtbij en te hoog voor het blikveld van de kijkradio’s. De eerste matroos die het opmerkte uitte de gebruikelijke kreet van verbazing, die de menselijke waarnemers op Toorey aan het schrikken bracht, maar ze niet veel informatie verschafte. Alles wat ze konden zien toen ze hun aandacht met een ruk weer op de schermen vestigden, waren de bemanningsleden van de Bree, de bovenlichamen omhoog gekruld terwijl ze de hemel afzochten.

“Wat is er, Barl?” vroeg Lackland meteen.

“Ik weet het niet,” antwoordde de kapitein. "Ik dacht even dat het jouw raket was die hier de eilanden zocht om ons de weg te wijzen, maar het is kleiner en heeft een heel andere vorm.”

“Maar het is iets dat vliegt?”

“Ja, maar het maakt niet het geluid van jouw raket. We horen niets. Ik zou zeggen dat het door de wind wordt voortgejaagd, behalve dat het daarvoor te vloeiend en te regelmatig beweegt, en in de verkeerde richting vliegt. Ik weet niet hoe ik het moet beschrijven. Het is breder dan het lang is en het lijkt een beetje op een mast die loodrecht op een ra is vastgemaakt. Meer kan ik er niet van zeggen.”

“Kun je een van de toestellen naar boven richten zodat wij het ook kunnen zien?”

“We zullen het proberen.” Lackland riep per telefoon direct een van de biologen op,

“Lance, het lijkt erop dat Barlennan een of ander vliegend dier heeft ontdekt. We proberen het via de radio’s te zien. Wil je naar de monitorkamer komen om ons te vertellen wat we zien?”

“Ik kom meteen.” Tegen het eind van de zin was de stem van de bioloog aanmerkelijk zwakker; blijkbaar was hij al op weg. Hij arriveerde nog voor de matrozen de kijkradio schuin gezet hadden, maar liet zich in een stoel vallen zonder vragen te stellen. Barlennan sprak weer.

“Het vliegt heen en weer boven het schip, soms in een rechte lijn en soms in cirkels. Telkens als het een bocht maakt helt het naar een kant, maar verder verandert er niets aan. Het schijnt een klein lichaam te hebben waar de twee stokken bij elkaar komen.” Hij ging verder met zijn beschrijving, maar het ding lag kennelijk te ver buiten zijn ervaring dan dat hij er in een vreemde taal de juiste vergelijkingen voor kon vinden.

“Als het in beeld verschijnt, hou je dan klaar om je ogen dicht te knijpen,” kwam opeens de Stem van een van de technici, “Ik film het met een snelle camera zodat de helderheid van het beeld vergroot moet worden om de film goed te belichten.”

“… er zijn kleinere stokken die loodrecht staan op de lange, en ertussen schijnt iets te zijn gespannen wat eruit ziet als een erg dun zeil. Het komt nu weer op ons af, erg laag deze keer — ik denk dat het zometeen voor jullie oog komt…”

De toeschouwers verstijfden en de hand van de fotograaf klemde zich om een dubbele schakelaar die na het indrukken de camera zou aanzetten en de helderheid van het scherm zou verhogen. Voorbereid als hij was bevond het ding zich toch al midden op het scherm voor hij reageerde, en iedereen in de kamer kon goed zien tot het plotseling heldere licht hun de ogen onwillekeurig deed toeknijpen. Ze hadden al genoeg gezien.

Niemand sprak terwijl de Cameraman de generator die de ontwikkelingsfrequentie produceerde aanzette, de film tussen de polen doorhaalde en de projectieschakelaar omzette. Iedereen had voldoende stof tot overpeinzing voor de vijftien seconden die dit duurde.

Het terugprojecteren gebeurde met een vijftigste van de opnamesnelheid zodat iedereen naar hartelust kon kijken. Het verbaasde niemand dat Barlennan niet in staat was geweest het ding te beschrijven; tot zijn ontmoeting met Lackland, een paar maanden geleden, had hij zelfs nooit gedroomd dat zoiets als vliegen mogelijk was, en zijn eigen taal kende geen woorden voor ook maar iets dat met deze kunst verband hield. Van de paar Engelse woorden die hij op dit gebied had geleerd maakten “romp’, “vleugel’, en “staartstuk’ geen deel uit.

Het was geen dier. Het had een lichaam — een romp, zoals de mannen het bij zichzelf noemden — van een meter lengte, half zo lang als de kano die Barlennan had gekregen. Aan het uiteinde van een dunne staak die een meter of zo naar achter uitstak zaten stuurvlakken. De vleugelspanning mat zes meter, en de constructie van een enkele hoofdarm met vele zijribben kon makkelijk gezien worden door het bijna doorzichtige doek heen waar het geheel mee bespannen was. Zijn natuurlijke beperkingen in aanmerking genomen had Barlennan een voortreffelijke beschrijving gegeven.

“Waardoor wordt het aangedreven?” vroeg een van de toekijkers plotseling. “Er is geen propellor en geen straalmotor zichtbaar en Barlennan zei dat het onhoorbaar was.”

“Het is een zweefvliegtuig,” zei een lid van de meteorologische staf. “Bediend door iemand die de vakkennis van een zeemeeuw bezit wat het profiteren van de opwaartse luchtstromingen aan de voorzijde van een golf betreft. Het kan met gemak een paar mensen van Barlennans formaat bevatten en blijven zweven tot ze naar beneden moeten komen voor voedsel of om te slapen.”

De bemanning van de Bree werd een beetje zenuwachtig. De absolute geruisloosheid van de vliegende machine, en hun onvermogen om te zien wie of wat erin zat hinderden hen; niemand vindt het prettig te worden gadegeslagen door iemand die hij zelf niet zien kan. Het zweefvliegtuig gedroeg zich niet vijandig, maar vorige ervaringen met luchtaanvallen lagen hen nog vers genoeg in het geheugen; ze voelden zich niet op hun gemak. Een stuk of twee matrozen hadden de wens geuit hun zo juist verworven vaardigheid in het gooien uit te leven, met gebruikmaking van alle harde voorwerpen die ze op het dek konden vinden, maar Barlennan had dit streng verboden. Ze zeilden dus rustig voort, zich afvragend wat het vliegtuig wilde, totdat de nevelige hemelkoepel donker werd door de volgende zonsondergang. Niemand wist of hij zich opgelucht of ongerust moest voelen toen er de volgende dag geen spoor van de vliegmachine te bekennen was. De wind was nu harder en woei bijna dwars op de koers van de Bree, uit het noordoosten; de golven hadden nog niet dezelfde richting en waren daarom zeer kort. Voor het eerst merkte Barlennan dat de kano een nadeel had; methaan dat overboord golfde of woei bleef erin liggen. Voor de dag om was bleek net nodig het kleine vaartuig naast de buitenste vlotten te trekken en er twee man in te plaatsen om het leeg te hozen — een procedure waar hij noch het juiste woord, noch passend gereedschap voor had.