Выбрать главу

De dagen verstreken zonder dat het zweefvliegtuig terugkwam en tenslotte hielden alleen de officiële uitkijken de ogen nog op de hemel gericht. De hoge nevel verdichtte zich echter en werd donkerder, ging daarna in wolken over die steeds lager kwamen te hangen, tot ze tenslotte niet meer dan vijftien meter boven zee hingen. De mensen van de Aarde vertelden Barlennan dat het geen goed vliegweer was en hij trok de wacht in. Niemand stond stil bij de vraag hoe het eerste zweeftoestel zijn weg had gevonden tijdens een nacht die te nevelig was geweest om zich op de sterren te kunnen oriënteren.

Het eerste eiland dat in zicht kwam was tamelijk hoog; het rees snel op tot boven de wolken. Het lag benedenwinds van het punt waar ze zich bevonden toen ze het opmerkten en nadat Barlennan de geschetste kaart van de archipel had geraadpleegd die hij naar aanwijzingen van de mensen had gemaakt hield hij zijn koers aan. Zoals hij had verwacht verscheen er recht vooruit een ander eiland nog voor het eerste uit het gezicht was verdwenen. Hij wijzigde zijn koers zo dat ze het aan de lijzijde zouden passeren. De kust daar was volgens waarnemingen van bovenaf erg onregelmatig en zou zeker bruikbare havens hebben; bovendien was Barlennan niet van plan aan de loefzijde van het eiland op en neer te kruisen gedurende de paar nachten die hij nodig zou hebben om een haven te vinden.

Dit eiland scheen ook al hoog te zijn; niet alleen reikten de bergtoppen tot de wolken, maar de wind werd ook grotendeels afgesneden toen de Bree aan lijzijde kwam. De kustlijn werd veelvuldig door fjorden onderbroken; Barlennan wilde er eenvoudig voorbij zeilen op zoek naar een geschikte ligplaats, maar Dondragmer hield vol dat het de moeite waard zou zijn om naar binnen te varen tot ze op geruime afstand van de zee waren. Hij was van mening dat bijna elk strand dat diep genoeg in het binnenland lag voldoende bescherming zou bieden. Barlennan liet zich overhalen, maar alleen omdat hij de stuurman wilde laten zien hoe hij zich vergiste. Jammer genoeg voor dit plan maakte de eerste fjord die onderzocht werd een kilometer van de zee een haakse bocht en kwam hij uit op iets dat de vorm van een meer had, bijna zuiver rond met een middellijn van honderd meter. De wanden rezen op tot in de mist, behalve aan de ingang en bij een kleinere opening, slechts enkele meters van de andere, waar een beek uit het binnenland in het meer uitstroomde. Het enige strand bevond zich tussen deze openingen.

Ze hadden ruimschoots tijd om het schip en de inhoud vast te maken; de wolken hoorden bij de twee “normale’ cyclonen die de meteorologen hadden voorspeld en niet bij de grote storm. Binnen een paar dagen na aankomst klaarde het weer op, hoewel de wind hard bleef. Barlennan zag dat de haven in werkelijkheid de bodem vormde van een rond dal waarvan de wanden nog geen dertig meter hoog en niet erg steil waren. Als men een eindje tegen de wanden opklom kon men door de kloof die door de beek was uitgeslepen ver het binnenland inkijken. Toen Barlennan kort nadat het weer opklaarde dit uitstapje maakte deed hij een onthutsende ontdekking: zeeschelpen, zeewier, en beenderen van tamelijk grote zeedieren lagen overal verspreid tussen de begroeiing van landplanten die de heuvel bedekte. Hij ontdekte dat dit overal op de hellingen rondom het dal het geval was, tot een hoogte van tien meter boven het huidige zeeniveau. Veel van de overblijfselen waren oud, vergaan, en gedeeltelijk onder de aarde begraven; hun aanwezigheid kon verklaard worden door seizoensveranderingen in het zeeniveau. Maar andere waren tamelijk vers. De conclusie was duidelijk: bij bepaalde gelegenheden steeg de zee tot ver boven het tegenwoordige peil, en het was mogelijk dat de Bree niet zo veilig was als de bemanning wel dacht.

Slechts één factor hield Mesklins stormen zodanig in toom dat verkeer ter zee mogelijk was: methaandamp is veel dichter dan waterstofgas. Op Aarde is waterdamp lichter dan lucht, wat ten zeerste bevorderlijk is voor de verdere ontwikkeling van een orkaan als die eenmaal begonnen is; op Mesklin heeft het methaan dat door een storm uit zee wordt opgejaagd de neiging binnen relatief korte tijd de opstijgende luchtstromingen af te remmen die verantwoordelijk zijn voor zijn ontstaan. Bovendien bedraagt de warmte die het afgeeft als het condenseert tot stormwolken slechts een vierde van wat een overeenkomstige hoeveelheid water afgeeft — en die warmte vormt de brandstof van de orkaan nadat de zon de eerste stoot heeft gegeven.

Ondanks dit is een orkaan op Mesklin geen grap. Meskliniet als hij was ondervond Barlennan dit korte tijd later op heftige wijze. Hij overwoog ernstig de Bree zo ver de stroom op te slepen als de tijd toeliet, toen de beslissing hem uit handen werd genomen; het water in het meer vloeide onrustbarend snel weg, zodat het schip zes meter van de waterkant op het droge kwam te liggen. Seconden later draaide de wind een kwartslag, en wakkerde aan tot een snelheid die de matrozen noopte zich vast te klemmen aan de dekklampen als ze aan boord waren, en aan de eerste de beste struik als ze op het land waren, om het vege lijf te redden. Het schelle bevel van de kapitein dat degenen die niet aan boord waren naar het schip moesten komen werd totaal niet gehoord hoewel de opvarenden beschut werden door de bijna complete cirkel van heuvel wanden; maar niemand had een bevel nodig. Van struik tot struik worstelend, zich telkens vasthoudend met minstens twee paar scharen, vonden zij de weg terug naar het schip, waar hun kameraden zich al zo goed mogelijk hadden vastgebonden. Het schip dreigde elk moment door de wind te worden opgetild. Regen — of liever opgejaagde druppels zeewater die het hele eiland overvlogen — kletterde een poos lang op ze neer; toen hield dit net als de wind als bij toverslag op. Niemand waagde zijn touwen los te maken. De traagste matrozen sprongen nu snel naar het, schip. Ze waren geen moment te vroeg.

Het oog van de storm op zeeniveau was misschien vijf kilometer breed; het had een snelheid van honderd kilometer per uur, Het verstommen van de wind was maar tijdelijk; het betekende dat het middelpunt van de cycloon boven het dal aangeland was. Dit was het lagedrukgebied: en toen het bij de zee aan de ingang van de fjord kwam ontstond de vloed. Die steeg en stroomde steeds sneller en spoot het dal in als de straal van een brandslang. Hij kolkte langs de wanden, tilde de Bree de eerste keer rond al op; hoger en hoger ging het terwijl het schip het midden van de werveling zocht — vier, zes, acht meter hoog voordat de wind opnieuw losbarstte.

Taai als het hout van de masten was waren ze toch al lang afgeknapt. Twee bemanningsleden waren verdwenen, misschien omdat ze zich niet stevig genoeg hadden vastgebonden. De nieuwe wind greep het schip, ook al ontbraken de masten, en blies het naar de zijkant van de draaikolk; hulpeloos en nietig als een spaander schoot het met de stroom mee de kleine rivier op en het binnenland in. Nog steeds joeg de wind het vaartuig voort, nu naar de zijkant van de stroom; en met het terugkeren van de luchtdruk trok de vloed zich even snel terug als hij gekomen was — nee, niet helemaal; de vloeistof waar de Bree nu op dreef kon nergens heen behalve terug via de bedding van de rivier en dat kostte tijd. Als er nog daglicht was geweest had Barlerman zijn schip misschien, zelfs in de staat waarin het nu verkeerde, over de beek terug naar zee kunnen sturen zolang het bleef drijven; maar de zon ging op dit moment onder en in de duisternis raakte het schip aan de grond. Deze paar seconden vertraging waren genoeg: de vloeistof bleef wegstromen en toen de zon terugkeerde bescheen hij een hulpeloze verzameling vlotten die ongeveer twintig meter van een stroompje lagen dat te smal en te ondiep was om er ook maar één op te laten drijven.

De zee lag nu geheel onzichtbaar achter de heuvel; het slappe lichaam van een zes meter lang zeemonster dat aan de andere kant van de beek gestrand was gaf een aanschouwelijk beeld van de hulpeloosheid van Expeditie Zwaartekracht.