“Maar wat voor kwaad kunnen wij jullie doen? De bemanning van een enkel schip? Waarom zouden jullie zo bang voor ons zijn?”
“Wij zijn niet bang voor jullie!“ Het antwoord was scherp en nadrukkelijk. “Dat jullie schadelijk kunnen zijn staat vast: één persoon, laat staan een heel schip vol, kan gegevens stelen die wij niet wensen te geven. We beseffen natuurlijk dat de barbaren het geheim van het vliegen niet kunnen leren, tenzij het hun heel duidelijk wordt uitgelegd; daarom lachte ik om je vraag. Toch moet je voorzichtiger zijn.”
Barlennan had niemand horen lachen, en hij begon de tolk en zijn stamleden van van alles en nog wat te verdenken. Een halve waarheid, waardoor het leek alsof Barlennan toegaf, zou misschien de beste zet zijn.
“We hebben veel hulp gehad bij het slepen van het schip over het land,” zei hij, ietwat korzelig.
“Van de rotsrollers en de riviermensen? Je moet geweldig overtuigend kunnen praten. Wij hebben nooit iets anders dan projectielen van ze gehad.” Tot Barlennans opluchting ging Reejaaren er verder niet op in. Hij keerde terug tot urgentere zaken.
“Dus je wenst met ons handel te drijven, nu jullie hier zijn. Wat hebben jullie om te verhandelen? En ik neem aan dat jullie naar een van onze steden willen gaan?” Barlennan begreep dat het een val was.
“We kunnen hier of ergens anders handelen, maar wij gaan liefst niet nog verder van de zee. Alles wat we op dit moment te verhandelen hebben is voedsel van de landengte, wat jullie natuurlijk al in grote hoeveelheden hebben dankzij jullie vliegmachines.”
“Voedsel is gewoonlijk wel te verkopen,” antwoordde de tolk neutraal. “Wil je eerst dichter naar de zee gaan alvorens te handelen?”
“Als het nodig is, zoals ik al zei, maar ik zie niet in waarom dat nodig zou zijn. Jullie vliegtuigen kunnen ons vangen voor we ver weg kunnen komen, is het niet?” Reejaaren was misschien minder argwanend geworden, maar deze opmerking wakkerde zijn wantrouwen weer aan.
“Misschien wel, dat valt niet te zeggen. Marreni moet hier natuurlijk over beslissen, maar ik vermoed dat je erop kunt rekenen dat je je lading hier gaat lossen. Er moet natuurlijk havengeld worden betaald.”
“Havengeld? Dit is geen haven en ik heb hier niet aangelegd; ik ben aangespoeld.”
“Dat doet er niet toe; vreemde schepen moeten havengeld betalen. Ik wil opmerken dat het bedrag wordt vastgesteld door de Officier van de Buitenhavens, en zijn indruk van jou zal hij voornamelijk via mij krijgen. Een beetje meer beleefdheid kan geen kwaad.” Barlennan bedwong zijn opkomende slechte humeur met moeite, maar beaamde hardop dat de tolk volkomen gelijk had. Hij zei dit nogal omstandig en vermurwde de man kennelijk enigszins. In elk geval vertrok hij zonder verdere bedreigingen, openlijk of in bedekte termen.
Twee van zijn mensen vergezelden hem; de overige bleef achter. Mannen van de andere zweefvliegers grepen haastig de twee touwen die aan de opklapbare stellage waren bevestigd, en trokken. De touwen rekten ongelooflijk ver uit, tot de haken vastgemaakt konden worden aan een oog op de neus van het toestel. Het vliegtuig werd vervolgens losgelaten zodat de touwen terugschoten en het vliegtuig de lucht inslingerden. Onmiddellijk kwam er bij Barlennan een sterk verlangen op naar een voorraad van dat rekkende touw. Toen hij dat aan Dondragmer vertelde was die het met hem eens. Hij had het gesprek gevolgd en deelde de gevoelens van zijn kapitein ten opzichte van de linguïst van de Officier van de Buitenhavens. “Weet je, Barl, ik geloof dat we die jongen op zijn nummer kunnen zetten. Wil je het proberen?”
“Heel graag zelfs, maar ik geloof dat we ons niet kunnen veroorloven hem boos te maken voor we een heel eind weg zijn. Ik wil niet dat hij en zijn vrienden nu of later hun speren op de Bree laten vallen.”
“Ik wil hem ook niet boos maken maar bang. Barbaren — dat woord moet hij terugnemen, al moet ik het zelf in zijn strot rammen. Het hangt alleen van een paar dingen af; weten de Vliegers hoe die zweefvliegtuigen werken, en zullen zij het ons willen vertellen.”
“Waarschijnlijk weten ze het wel, tenzij ze al zo lang betere hebben dat ze het vergeten zijn.”
“Des te beter voor wat ik van plan ben.”
“Maar ik weet niet zeker of ze het ons willen vertellen. Ik geloof dat je zo langzamerhand wel weet wat ik van deze tocht verwacht; ik wil zoveel mogelijk leren van de wetenschap van de Vliegers. Daarom wil ik bij die raket van ze komen in de buurt van het Midden; Charles heeft zelf gezegd dat het toestel een boel van de nieuwste wetenschappelijke apparaten bevat die ze hebben. Als wij dat hebben is er te land en ter zee geen zeerover meer die de Bree iets in de weg kan leggen. Dan hebben we onze laatste havengelden betaald — vanaf dat moment kunnen we onze eigen menu’s samenstellen.”
“Dat had ik al geraden.”
“Daarom vraag ik me af of ze je zullen vertellen wat je weten wilt; misschien vermoeden ze wat ik van zins ben.”
“Ik geloof dat je te wantrouwig bent. Heb je ooit gevraagd naar een van die wetenschappelijke gegevens die je wilt stelen?”
“Ja. Charles zegt altijd dat het te moeilijk is om uit te leggen.”
“Misschien heeft hij wel gelijk; misschien weet hij het zelf niet. Ik ga in ieder geval een van zijn vrienden over deze zweefvliegtuigen vragen; ik wil Reejaaren vernederen.”
“Wat is dat idee van jou dan eigenlijk?”
Dondragmer vertelde het hem uitvoerig. Aanvankelijk twijfelde de kapitein, maar gaandeweg werd hij enthousiaster; en tenslotte liepen ze samen naar de radio’s.
13 Een verspreking
Gelukkig duurde het vele dagen voor Reejaaren terugkwam. Zijn mensen waren gebleven; er waren steeds tussen de vier en de zes vliegtuigen in de lucht en er stonden er op de heuveltoppen verscheidene naast hun katapulten. Het aantal vliegtuigen veranderde niet merkbaar, maar de heuvelbevolking groeide met de dag. De mensen van de Aarde waren enthousiast, en naar Barlennan vermoedde ook met vermaak, ingegaan op de plannen van Dondragmer. Sommige matrozen konden niet snel genoeg begrijpen wat er verwacht werd, en moesten in één opzicht uit het grote plan worden geschrapt, maar ook zij begrepen de situatie en Barlennan was overtuigd dat ze konden bijdragen tot het gewenste effect. In de tussentijd zette Barlennan ze aan het werk om de geknapte masten te repareren die dankzij de tuigage niet door de stroom waren meegesleurd.
Lang voor de terugkomst van de tolk was het plan volledig uitgewerkt en goed gerepeteerd. De Mesklinieten wachtten met ongeduld op het moment dat ze het in praktijk konden brengen. Dondragmer had intussen geruime tijd met de radio doorgebracht ten behoeve van weer een nieuw plan. Toen ze zich een paar dagen lang beheerst hadden wandelden de kapitein en zijn stuurman op een morgen de heuvel op naar de geparkeerde zweefvliegtuigen, vastbesloten het idee te beproeven, hoewel geen van tweeën de ander over zijn voornemen had ingelicht. Het weer was helder en alleen de eeuwige wind van Mesklins oceanen kon het vliegen bevorderen of belemmeren. Schijnbaar was het vandaag bevorderlijk; de vliegtuigen trokken als levende wezens aan hun meerkabels en de bemanningsleden stonden bij de vleugels en hielden de omringende struiken stevig vast, blijkbaar gereed om hun sterkte bij die van de touwen te voegen indien nodig.
Barlennan en Dondragmer liepen op de machines af tot hun op scherpe toon bevolen werd te blijven staan. Ze hadden geen idee van de rang of de bevoegdheid van de man die het bevel gaf, aangezien hij geen onderscheidingstekenen droeg; maar het hoorde niet bij hun plan om hierover te gaan redetwisten. Ze bleven staan en bekeken de machines nonchalant van dertig of veertig meter afstand, terwijl de bemanningen nogal strijdlustig terugkeken. Kennelijk was Reejaarens verwaandheid geen zeldzame trek bij dit volk.