Выбрать главу

“Jullie kijken verbaasd, barbaren,” merkte een van hen na een korte stilte op. “Als ik dacht dat jullie er iets van zouden begrijpen door naar onze machines te kijken zou ik jullie moeten dwingen dat te staken. Zoals de zaken nu staan kan ik alleen maar zeggen dat jullie er nogal kinderlijk uitzien.” Hij sprak Barlennans taal met een accent dat niet veel slechter was dan dat van de tolk.

“Er valt zo te zien weinig van te leren. Jullie kunnen een hoop last met de wind voorkomen door de voorkant van de. vleugels omlaag te buigen; waarom inplaats daarvan zoveel mensen aan het werk houden?” Hij gebruikte het Engelse woord voor vleugels omdat zijn eigen taal er geen kende. De ander vroeg om uitleg; toen hij die kreeg verloor hij zijn superioriteitsgevoel een ogenblik.

“Hebben jullie al eerder zweefvliegtuigen gezien? Waar?”

Jullie soort vliegtuigen heb ik nooit eerder in mijn leven gezien,” antwoordde Barlennan. Zijn woorden waren waar, maar de nadruk misleidend. “Ik ben nooit eerder zo dicht aan de Rand geweest, maar ik stel me voor dat deze tere toestellen door hun grote gewicht in elkaar klappen als jullie veel verder naar het zuiden zouden vliegen.”

“Hoe —” De wacht hield zijn mond, zich bewust dat zijn houding niet die van een beschaafd wezen tegenover een barbaar was. Hij zweeg even terwijl hij een besluit probeerde te nemen wat zijn houding in dit geval precies moest zijn; toen besloot hij het probleem door te geven aan een meerdere in rang. “Als Reejaaren terugkomt zal hij zeker belang stellen in eventuele kleine verbeteringen die jullie kunnen voorstellen. Misschien vermindert hij zelfs jullie havengeld als hij ze van voldoende belang vindt. Ik geloof dat het tot dat tijdstip beter is als jullie helemaal van onze zweefvliegtuigen vandaan blijven; anders ontdekken jullie misschien enkele van de waardevolste kenmerken en dan zouden wij jullie tot onze spijt moeten beschouwen als spionnen.” Barlennan en zijn stuurman keerden zonder bezwaar te maken terug naar de Bree, zeer tevreden over de indruk die ze gemaakt hadden. Ze rapporteerden het gesprek in zijn geheel aan de Aardlingen.

“Hoe reageerde hij toen jullie lieten doorschemeren dat jullie zweefvliegtuigen hebben die in staat zijn om bij tweehonderd g te vliegen?” vroeg Lackland. “Denk je dat hij het geloofde?”

“Dat weet ik niet; toen vond hij dat hij teveel vertelde of teveel hoorde, en besloot hij ons op te bergen tot zijn baas terugkwam. Maar ik geloof dat we de situatie in de goede richting hebben gestuurd.”

Misschien had Barlennan gelijk, maar de tolk liet niets merken toen hij terugkwam. Er verliep enige tijd tussen het moment dat hij landde en zijn afdaling naar de Bree, en het leek waarschijnlijk dat de wacht toen het gesprek meldde, maar in het begin sprak hij er niet over.

“De Officier van de Buitenhavens heeft besloten voorlopig aan te nemen dat jullie geen kwade bedoelingen hebben,” begon hij. “Jullie hebben natuurlijk onze wetten overtreden door zonder toestemming aan land te komen; maar hij ziet in dat jullie in moeilijkheden verkeerden en hij is geneigd mild te zijn. Hij heeft mij gemachtigd jullie lading te onderzoeken en het bedrag van het havengeld en de boete vast te stellen.”

“De Officier wil niet zelf onze lading bezichtigen en wellicht een bewijs van onze dankbaarheid aanvaarden?” Barlennan slaagde erin het sarcasme uit zijn stem te weren. Reejaaren toonde het equivalent van een glimlach.

“Je houding is prijzenswaard en ik weet zeker dat wij het zeer goed met elkaar zullen vinden. Helaas heeft hij het druk op een van de andere eilanden en dat zal hem nog gedurende vele dagen bezighouden. Indien je daarna nog hier bent zal hij gaarne van je aanbod gebruik maken. Intussen kunnen wij tot zaken overgaan.”

Reejaaren verloor weinig of niets van zijn superioriteitsgevoel tijdens zijn inspectie van de lading van de Bree, maar hij slaagde erin enkele inlichtingen te verstrekken die hij beslist niet bewust zou hebben willen geven. Zijn woorden waren er natuurlijk op gericht alles wat hij zag te kleineren; hij had het steeds over de goedertierendheid van zijn tot dusver ongeziene chef Marreni. Maar als boete nam hij een groot aantal dennenappels in beslag die op de reis over de landengte verzameld waren. Nu moesten die hier toch betrekkelijk makkelijk te krijgen zijn omdat de afstand voor de zweeftoestellen niet zo groot kon zijn en de tolk had immers opmerkingen gemaakt die erop wezen dat zijn mensen bekend waren met de inboorlingen van die streken. Wanneer Reejaaren de vrucht waardevol vond betekende dat dat de “barbaren’ van de landengte kennelijk toch teveel waren voor het hoogbeschaafde volk van de tolk, en dat deze laatsten niet zo zeer heer en meester van de schepping waren als ze de mensheid wel wilden doen geloven. Dit wees erop dat het plan van de stuurman een grote kans van slagen had, omdat de tolk waarschijnlijk alles liever deed dan minderwaardig lijken in de ogen van de “barbaarse’ bemanning van de Bree. Toen Barlennan hierover nadacht voelde hij zijn moreel stijgen als de raket van de mensen van de Aarde: hij zou deze Reejaaren nog rondleiden als een tamme ternee. Hij concentreerde zijn talenten volledig op deze taak, en de bemanning hielp hem hier prachtig bij.

Toen de boete betaald was kwamen de toekijkers op de heuvels in zwermen naar omlaag; en de conclusie van Barlennan over de waarde van de dennenappels werd ruimschoots bevestigd. Hij aarzelde eerst om ze hier allemaal te verkopen, omdat hij er thuis werkelijk hoge prijzen voor hoopte te krijgen; toen bedacht hij zich dat hij op weg naar huis toch nog het land van herkomst van de dennenappels zou passeren.

Veel van de kopers waren zelf blijkbaar handelaar en ze hadden een ruime voorraad ruilgoederen bij zich. Een deel hiervan bestond uit eetwaren, maar op bevel van de kapitein schonken de zeelieden hier niet veel aandacht aan. Dit vonden de handelaren natuurlijk genoeg: tenslotte waren dergelijke goederen van weinig belang voor een koopvaarder die zijn eigen eten uit de oceaan kon halen, maar ander voedsel niet lang genoeg kon bewaren om thuis te verkopen. De “specerijen’ die meestal heel lang goed bleven vormden een uitzondering op deze regel, maar die werden door de plaatselijke kooplieden niet aangeboden.

Sommigen hadden echter interessante zaken te koop. Zowel het touw als het doek waarin Barlennan belang stelde werden, nogal tot zijn verbazing, aangeboden. Hijzelf nam een koopman voor zijn rekening die een voorraad van het doek verkopen wilde. De kapitein bevoelde het ongelooflijk dunne en sterke weefsel een hele poos voor hij overtuigd was dat het werkelijk hetzelfde materiaal was als van de vliegtuigvleugels. Reejaaren stond vlak naast hem, hetgeen hem noopte wat voorzichtig te zijn. Hij hoorde van de koopman dat het ondanks zijn uiterlijk een weefsel was, met een vezel van plantaardige oorsprong — de koopman weigerde te zeggen van welke plant. Het goed werd na het weven behandeld met een vloeistof die de draden half oploste en de gaatjes opvulde met het aldus verkregen materiaal.

“Laat het goed dan geen wind door? Ik denk dat ik dit thuis makkelijk kan verkopen. Het is natuurlijk niet sterk genoeg voor praktisch gebruik, zoals voor daken, maar het is wel erg decoratief, vooral de gekleurde soorten. Ik moet toegeven, al is dat niet erg zakelijk, dat dit nog het meest verkoopbare materiaal is hier op dit eiland.”

“Niet sterk genoeg?” Het was Reejaaren en niet de handelaar die zijn verontwaardiging kenbaar maakte. “Dit materiaal wordt nergens anders gemaakt en het is de enige stof die tegelijk licht en sterk genoeg is voor de vleugels van onze vliegtuigen. Als je het koopt moeten we het je in rollen geven die te klein zijn voor dat doel. Natuurlijk vertrouwen alleen dwazen een naad in een vleugel.”

“Natuurlijk,” beaamde Barlennan vlot. “Ik neem aan dat dit spul hier waar het gewicht zo laag is voor vleugels gebruikt kan worden. Maar ik verzeker je dat het daarvoor op hogere breedten totaal ongeschikt zou zijn; een vleugel die daar groot genoeg is om iemand op te tillen zou meteen kapot scheuren in een wind die sterk genoeg is om de nodige opwaartse druk te leveren.” Dit was een bijna woordelijke aanhaling van wat een van zijn menselijke vrienden had gezegd toen deze redenen opperde waarom er in landen verder naar het zuiden nooit zweefvliegtuigen waren gezien.