Выбрать главу

“Maar hoe moeten zij je waarschuwing ontvangen? Als ik ze deze radio meegeef kan ik niet met jou spreken en dan begrijp ik niet…”

“Daar heb ik over nagedacht,” onderbrak Lackland hem. “Ik geloof dat het beter is als je hierheen komt zodra de wind wat is gaan liggen. Ik kan je nog zo’n radio geven en misschien is het zelfs beter als je er nog een paar krijgt. De reis die je voor ons gaat ondernemen is gevaarlijk en duurt lang genoeg. Zo’n vijftigduizend kilometer als je er als een vogel heen vliegt, en ik kan niet precies raden hoe ver het per schip en over land is.”

Lacklands opmerking over vliegen veroorzaakte een vertraging: Barlennan wilde weten wat vogels waren en wat vliegen betekende. Het eerste was het eenvoudigst duidelijk te maken. Maar dat er levende wezens waren die op eigen kracht konden vliegen was voor hem moeilijker te begrijpen dan het begrip gooien, en nog angstwekkender. Hij had Lacklands vermogen om zich door de lucht voort te bewegen zoiets vreemds gevonden dat het nooit bij hem was opgekomen er verder over na te denken. Lackland zag dit ten dele wel in.

“Er is nog een punt waar ik het met je over wil hebben,” zei hij. “Zodra het helder genoeg wordt om veilig te landen brengen ze een rupsvoertuig omlaag. Misschien wen je aan het idee van vliegen als je de raket ziet dalen.”

“Misschien,” antwoordde Barlennan aarzelend. “Ik weet niet zeker of ik je raket wel wil zien landen. Ik heb het al eens eerder gezien, weet je, en ik zou niet willen dat iemand van de bemanning erbij is.”

“Waarom niet? Denk je dat ze zo bang worden dat je niets meer aan ze hebt?”

“Nee,” antwoordde de Meskliniet openhartig. “Ik wil niet dat een van hen mij zo bang ziet als ik denk dat ik zijn zal.”

“Je verbaast me, Kapitein.” Lackland trachtte zijn woorden op schertsende toon te uiten. “Maar ik kan me je gevoelens voorstellen, en ik verzeker je dat de raket niet recht boven je komt. Als je naast de wand van mijn koepel wilt wachten zal ik de piloot per radio zijn instructies geven.”

“Maar hoe dicht komt hij dan boven mij?”

“Een flink eind opzij, dat beloof ik je. Evengoed voor mijn eigen veiligheid namelijk, als om jou gerust te stellen. Om op deze wereld te landen, zelfs hier aan de equator, zal hij een tamelijk krachtige uitlaatstraal nodig hebben. En ik wil niet dat die mijn koepel raakt, dat garandeer ik je.”

“Goed, dan kom ik. Zoals je zei zal het prettig zijn om een paar extra radio’s te hebben. Wat is dat rupsvoertuig waar je over sprak?”

“Dat is een machine die me over land kan vervoeren zoals jouw schip over zee. Je zult het binnen een paar dagen zien, of anders binnen een paar uur.”

Barlennan liet het nieuwe woord passeren zonder vragen, aangezien de bedoeling duidelijk genoeg was. “Ik kom en dan zie ik het wel,” stemde hij toe.

De vrienden van de Vlieger op de binnenste maan van Mesklin hadden het weer goed voorspeld. Ineengedoken op het achterdek telde de kapitein slechts tien zonsopgangen, voordat het oplichten van de hemel en het afzwakken van de wind hem waarschuwden dat het centrum van de storm naderde. Uit eigen ervaring wist hij, zoals de Vlieger gezegd had, dat de kalme periode honderd of tweehonderd dagen duren zou.

Met een fluitstoot die Lacklands trommelvliezen verscheurd zou hebben als hij in staat was geweest zo’n hoge frequentie te horen, trok de kapitein de aandacht van zijn bemanning en begon hij bevelen te geven.

“Er moeten direct twee jachtgroepen worden samengesteld, Dondragmer leidt de ene en Merkoos de andere; zij kiezen elk negen man uit. Ik blijf op het schip om de jacht te coördineren want de Vlieger geeft ons nog meer van zijn spreekmachines. Zodra het licht is ga ik naar de Heuvel van de Vlieger om ze te halen; ze worden samen met andere zaken die hij nodig heeft omlaag gebracht door zijn vrienden; daarom moeten alle leden van de bemanning bij het schip blijven tot ik terugkom. Bereid je voor om dertig dagen nadat ik ga te vertrekken.”

“Meneer, is het wel verstandig om het schip zo spoedig te verlaten? De wind zal nog erg sterk zijn.” De stuurman was een te goede vriend dan dat de vraag onbeschaamd zou zijn, hoewel sommige gezagvoerders totaal geen prijs stelden op enige twijfel aan hun oordeel. Barlennan wuifde met zijn scharen op een manier die een glimlach moest voorstellen.

“Je hebt volkomen gelijk. Maar ik wil tijd winnen en de Heuvel is maar anderhalve kilometer ver.”

“Maar…”

“Bovendien is hij benedenwinds. We hebben kilometers touw in het magazijn. Ik zal twee touwen aan mijn harnas bevestigen, en twee van de mannen — Terblannen en Hars, onder jouw toezicht, Don — laten de lijnen door de bolders vieren terwijl ik loop. Misschien val ik om — het zal wel — maar als de wind zoveel vat op me zou kunnen krijgen dat dit touw breekt zou de Bree allang ver landinwaarts zijn geblazen.”

“Maar als je valt… Stel je voor dat je in de lucht getild wordt —” Dondragmer was nog niet gerustgesteld, en het denkbeeld dat hij opperde zette zelfs zijn kapitein aan het denken.

“Vallen… bedenk dat we vlakbij de Rand zijn — erop zelfs, volgens de Vlieger — en ik kan hem wel geloven als ik van de top van zijn Heuvel naar het noorden kijk. Zoals sommigen van jullie hebben ervaren betekent een val hier niets.”

“Maar je hebt bevolen dat we ons moesten gedragen alsof we ons normale gewicht hadden zodat we geen gewoonten aanleren die bij terugkeer in een leefbaar land gevaarlijk zouden zijn.”

“Zeer juist. Maar dit uitstapje wordt geen gewoonte, omdat de wind mij op normale plaatsen niet kan optillen. In ieder geval doen we het op deze manier. Laat Terblannen en Hars de lijnen nazien — nee, doe het zelf. Dat is voorlopig alles. De wacht onder de zeilen kan gaan rusten. De dekwacht controleert de ankers en de kabels.”

Dondragmer, die deze laatste wacht had, vatte het bevel op als het laatste woord van de kapitein over het onderwerp, en begon het op zijn gebruikelijke efficiënte manier op te volgen. Hij gaf ook enkele mannen opdracht de sneeuw in de ruimten tussen de vlotten te verwijderen, omdat hij net als de kapitein de consequenties zag van dooi gevolgd door opvriezen. Barlennan zelf ontspande zich, en vroeg zich met enige verbazing af welke voorouder toch verantwoordelijk was voor zijn gewoonte om zich vast te praten in onaangename situaties waar hij zich onmogelijk met goed fatsoen uit kon kletsen.

Want het idee om touwen te gebruiken was tijdens het spreken bij hem opgekomen, en het kostte hem de paar dagen voor de wolken verdwenen om zelf te wennen aan de argumenten die hij tegenover de stuurman had gebruikt. Hij was er zelfs nog niet helemaal blij mee toen hij zich in de sneeuw liet zakken die aan de lijzijde tegen de vlotten was opgewaaid, even achterom keek naar de twee sterkste bemanningsleden die de touwen hanteerden, en zijn tocht over het winderige strand begon.

In werkelijkheid viel het wel mee. In het begin oefenden de touwen een lichte opwaartse kracht op hem uit doordat het dek enkele decimeters hoger lag dan het strand, maar de helling van het strand maakte hier al gauw een eind aan. Bovendien stonden de bomen, die zo mooi als ankers voor de Bree dienst deden, verder landinwaarts steeds dichter op elkaar. Het waren lage, platte groeisels met wijd uitstaande kronkelende takken en zeer korte, dikke stammen. Ze leken veel op de bomen die hij van het verre zuidelijk halfrond kende, maar de takken hier kwamen meestal helemaal los van de grond, omdat de zwaartekracht hier minder dan een tweehonderdste was van die in de poolstreken. Tenslotte stonden ze zo dicht bij elkaar dat hun takken elkaar omstrengelden en een wirwar vormden van bruine en zwarte kabels die een uitstekend houvast boden. Na een poos merkte Barlennan dat hij zich klimmend naar de Heuvel kon begeven door zich met zijn voorste scharen vast te houden, zijn achterscharen los te laten en zijn rupsachtige lichaam voorwaarts te kronkelen als een spanrups. De touwen gaven hem wel wat moeite maar omdat ze net als de takken tamelijk glad waren raakten ze niet verward.