Выбрать главу

“Maar het is maar honderd meter hoog; waarom zou het na zo’n korte afstand al zoveel veranderen?”

“Dat komt door die zwaartekracht van jullie; het kost teveel tijd om uit te leggen hoe het precies zit, maar op elke planeet wordt de lucht dunner naarmate je hoger komt, en hoe hoger de zwaartekracht, hoe sneller dat gaat. Op jouw wereld is alles een beetje extreem.”

“Maar waar is de luchtdruk normaal voor deze wereld?”

“Op zeeniveau; al onze metingen zijn daarop afgestemd.”

Barlennan dacht even na. “Dat lijkt me dwaas; het klinkt logischer om als basis een niveau te nemen dat gelijk blijft. Onze zeeën gaan in de tijd van een jaar honderd meter op en neer, en ik heb nooit speciale veranderingen in de lucht opgemerkt.”

“Dat klopt, om verschillende redenen: de voornaamste is dat je op zeeniveau blijft zolang je aan boord Van de Bree bent, waar je steeds aan de voet van de atmosfeer bent. Misschien zie je het beter als je het opvat als de kwestie hoe zwaar de lucht boven je is en welk gewicht je onder je hebt.”

“Dan is er nog steeds iets dat niet klopt,” antwoordde de kapitein. “Onze steden gaan niet met het zeeniveau mee omhoog en omlaag. Ze liggen in de lente gewoonlijk aan de kust, en in de herfst tussen de driehonderd en drieduizend kilometer landinwaarts. De helling van het land is natuurlijk erg flauw, maar ik weet zeker dat ze in het najaar minstens honderd meter boven de zee liggen.” Lackland en Rosten staarden elkaar even zwijgend aan: toen zei Rosten: “Maar in jouw land lig je een heel stuk van de pool af — nee, dat is muggenzifterij. Zelfs als de zwaartekracht maar een derde maal zo groot was zou je geweldige drukverschillen moeten ervaren. Misschien nemen we novavoorzorgen voor een rode dwerg.” Hij wachtte even, maar de Meskliniet gaf geen antwoord. “Barlennan, ben je dan bereid om in ieder geval te proberen op de hoogvlakte te komen? Natuurlijk zullen we niet aandringen als het te moeilijk wordt, maar je weet hoe belangrijk het voor ons is.”

“Natuurlijk ben ik bereid; wij zijn nu eenmaal hier, en ik heb geen reden om aan te nemen dat wat er komen gaat lastiger wordt dan wat we al gehad hebben. Bovendien wil ik…” Hij zweeg even, ging toen op een ander onderwerp over. “Hebben jullie al een manier gevonden om naar boven te komen, of was het een hypothetische vraag?” Lackland nam zijn deel van het gesprek weer op zich. “We hebben iets gevonden dat er als een pad uitziet, ongeveer dertienhonderd kilometer bovenstrooms van waar je nu zit. We weten niet zeker of je het kunt beklimmen; het lijkt op een rotsverschuiving met een bijzonder flauwe helling, maar we kunnen niet zeggen hoe groot de rotsblokken zijn. Maar als je er daar niet op kunt komen, dan gaat het helemaal niet. De klif schijnt over de hele linie verticaal te zijn, behalve op dat ene punt.”

“Goed, dan gaan we stroomopwaarts. Zelfs kleine rotsen beklim ik op deze breedte liever niet, maar we zullen ons best doen. Misschien kunnen jullie ons aanwijzingen geven als je de doorgang door de kijkradio’s ziet.”

“Ik ben bang dat het nogal lang duurt voor jullie er zijn.”

“Niet zo erg lang; om de een of andere reden waait er een wind langs de klif in de richting die wij willen varen. Sinds we hier zijn aangekomen zijn de richting en de sterkte ervan niet veranderd. Hij waait niet zo hard als een normale zeewind, maar ik geloof dat hij sterk genoeg is om de Bree tegen de stroom op te blazen — als de rivier verderop niet al te snel wordt.”

“Hij wordt in ieder geval niet veel smaller, tenminste niet op het stuk dat jullie zullen bevaren. Als de stroom sneller wordt moet dat komen doordat de rivier ondieper wordt. Het enige wat we kunnen zeggen is dat er op geen van de foto’s een spoor van stroomversnellingen te zien was.”

“Goed, Charles. We vertrekken zodra alle jachtgroepen terug zijn.”

Een voor een kwamen de ploegen jagers terug naar het schip, allemaal met enig voedsel, maar zonder interessante berichten. Het golvende terrein strekte zich in alle richtingen minstens even ver uit als de groepen gegaan waren; de dieren waren klein, de stroompjes schaars, en de begroeiing gering, behalve om de paar bronnen heen. Het moreel was wat gezakt, maar steeg bij het nieuws dat de Bree weer op reis zou gaan. De weinige uitrustingstukken die gelost waren werden snel weer op de vlotten geladen, en het schip werd van de oever geduwd. Even dreef het af naar zee terwijl de zeilen werden gehesen en vastgezet; toen vulden ze zich met de vreemd constante wind en bewoog het schip zich tegen de stroom op, nog onbekende gebieden tegemoet van de grootste planeet die de mens ooit geprobeerd had te onderzoeken.

16 De windvallei

Barlennan verwachtte dat de rivieroevers kaler zouden worden naarmate hij verder voer, maar het tegendeel was het geval. Bosjes kronkelende, octopusachtige struiken groeiden aan beide oevers dicht tegen de grond, behalve daar waar de klif aan de linkerkant te dicht bij de rivier kwam om ruimte over te laten. Na de eerste honderdvijftig kilometer van de plek waar ze gewacht hadden vloeiden er enkele beken in de rivier uit; en een aantal matrozen bezworen hem dat ze dieren tussen de planten zagen bewegen. De kapitein kwam in de verleiding om een jachtgroep uit te sturen, maar om twee redenen zag hij hiervan af. De ene reden was de wind die nog steeds constant in de goede richting woei, de andere was zijn verlangen om het einde van de reis te bereiken en de wonderlijke machine te onderzoeken die de Vliegers neergezet en verloren hadden op de poolwoestenij van zijn wereld.

Met het voortschrijden van de tocht verbaasde de kapitein zich steeds meer over de wind; nog nooit tevoren was het hem overkomen dat hij langer dan een paar honderd dagen in dezelfde richting had gewaaid. Thans behield hij niet alleen zijn richting, maar draaide hij zelfs met de boog van de klif mee, zodat hij bijna steeds recht van achter kwam. Barlennan schafte de wacht niet af, maar hij maakte geen bezwaar als iemand een dag of zo geen aandacht schonk aan zijn deel van het want. Hijzelf was de tel kwijt van het aantal dagen dat verlopen was sinds de zeilen voor het laatst bijgesteld hadden moeten worden.

De rivier behield zijn breedte, zoals de Vliegers hadden voorspeld; wat zij ook als een mogelijkheid hadden voorzien, namelijk dat hij ondieper en sneller zou worden, gebeurde ook. Hierdoor verminderde de vaart van de Bree, maar niet zoveel als het geval had kunnen zijn, want de wind begon krachtiger te worden. Kilometer na kilometer ging voorbij, en dag na dag; en de meteorologen werden er wild van. Bijna onmerkbaar kroop de zon hoger in zijn cirkels rond de hemel, maar veel te langzaam om de geleerden te overtuigen dat dit de oorzaak was van de verhoogde windsnelheid. Het werd duidelijk, zowel voor de mensen als voor de Mesklinieten, dat iets in de plaatselijke topografie verantwoordelijk moest zijn; en tenslotte voelde Barlennan zich zeker genoeg om even te stoppen en een ploeg mensen aan land te zetten, in de overtuiging dat de wind nog zou waaien als ze weer aan boord kwamen.

De wind was er inderdaad nog, en opnieuw gleden de kilometers onder de Bree door. Dertienhonderd kilometer, hadden de Vliegers gezegd. Door de stroming van de rivier gaf het log natuurlijk veel meer aan, toen tenslotte de voorspelde breuk in de rotsmuur eindelijk ver voor hen uit in zicht kwam.

Een tijd lang stroomde de rivier er vandaan zodat ze hem in profiel konden zien — het was een bijna vlakke helling die onder een hoek van twintig graden uit de onderste vijftien meter van de klif omhoog rees. Toen ze dichterbij kwamen wendde de rivier zich tenslotte van de rotswand af en konden ze zien dat de helling in werkelijkheid een waaiervormige aardverschuiving was die ontsprong aan een kloof die minder dan vijftien meter breed was. In de kloof werd de helling steiler, maar was hij misschien nog wel te beklimmen; niemand kon het zeggen voor ze dicht genoeg genaderd waren om te kunnen zien uit welk soort puin de helling bestond. Op het eerste gezicht zag het er bemoedigend uit; waar de rivier de voet van de helling beroerde bestond deze uit grind dat zelfs volgens de maatstaven van de bemanning klein was. Als de kiezelstenen niet te los lagen zou het beklimmen makkelijk moeten zijn.