Выбрать главу

Nu voeren ze naar een punt recht tegenover de opening en tegelijk begon eindelijk de wind te draaien. Hij woei nu loodrecht van de klif af, en de snelheid nam ongelooflijk toe. Het zwakke gemurmel dat de bemanningsleden en de Aardbewoners de laatste paar dagen hadden gehoord zwol opeens aan tot een gebrul en toen de Bree recht voor de opening kwam begrepen ze wat de bron van het geluid was.

Een harde luchtstroom smakte tegen het vaartuig, zo hard dat het sterke weefsel van de zeilen bijna scheurde, en zond het dwars over de rvier, weg van de rotsmuur. Op hetzelfde moment veranderde het gebulder van de wind in een explosief gebrul, en minder dan een minuut later worstelde het schip tegen een storm zoals het die sinds de evenaar niet meer had meegemaakt. Het duurde maar even; de zeilen waren al gereedgemaakt voor een dwarse wind en gaven het schip nu voldoende snelheid om het langs de ergste wind te voeren voor het aan de grond kon lopen. Zodra ze de luchtstroom gepasseerd waren stuurde Barlennan haastig naar stuurboord en probeerde hij op verhaal te komen terwijl het schip de kleine afstand naar de wal overstak. Daarna deed hij wat een gewoonte aan het worden was in ongewone omstandigheden: hij riep de Aardlingen op en vroeg om een verklaring. Ze stelden hem niet teleur; hij kreeg onmiddellijk antwoord van een van de weermannen, op de vibrerende toon die de kapitein had leren associëren met menselijk plezier.

“Dat verklaart de zaak, Barl! Het komt door die komvorm van de hoogvlakte! Ik denk dat jullie daar boven veel makkelijker kunnen leven dan we gedacht hadden. Ik begrijp niet dat we er niet eerder aan hebben gedacht!“

“Waaraan niet?” De Meskliniet snauwde niet direct, maar dat hij verbijsterd was leed geen twijfel voor de matrozen die hem hoorden.

“Denk je eens in wat een fenomeen als dit in jullie zwaartekracht, klimaat en atmosfeer vermag! Kijk: de winter in het deel van Mesklin dat jullie kennen — het zuidelijk halfrond — valt op dezelfde tijd dat jullie wereld de zon zo dicht mogelijk passeert. Dan is het zomer in het noorden en verdampt de ijskap — daarom hebben jullie voortdurend zulke verschrikkelijke stormen in dat seizoen. Dat wisten we al. De condenserende vloeistof — methaan — geeft warmte af en verwarmt de lucht in jullie halfrond, ook al zien jullie de zon drie of vier maanden niet. De temperatuur stijgt waarschijnlijk tot bij het kookpunt van methaan — iets van min honderdvijfenveertig graden bij deze druk aan de oppervlakte. Waar of niet? Is het niet heel wat warmer in de winter?”

“Ja,” gaf Barlennan toe.

“Juist. Die hogere temperatuur betekent dat jullie lucht niet zo snel dun wordt met het toenemen van de hoogte — je zou kunnen zeggen dat de hele atmosfeer expandeert. Hij zet uit, en vloeit over de rand in die kom waar jullie nu naast zitten, net als water in een zinkend soepbord. Dan passeren jullie de voorjaarsequinox, de stormen verdwijnen en Mesklin begint van de zon weg te draaien. Jullie koelen af — nietwaar? — en de atmosfeer krimpt weer in: maar de kom bevat nog een hoop lucht met een druk die nu hoger is dan op dezelfde hoogte buiten de kom. Een deel ervan vloeit natuurlijk over de rand en waait weg aan de voet van de klif, maar wordt naar links afgebogen door de draaiing van de planeet. Voor een groot deel is dat de wind die jullie voortgeholpen heeft. Het restant is die luchtstroom die jullie net gepasseerd zijn en die uit de kom wegvloeit op de enige plaats waar dat kan. Daardoor ontstaat aan beide kanten van de kloof een gedeeltelijk vacuum, zodat de lucht daarheen stroomt. Heel eenvoudig!“

“Heb je dit allemaal bedacht toen ik door die luchtstroom heenvoer?” vroeg Barlennan droog.

“Ja — het schoot me opeens te binnen. Daarom weet ik zeker dat de lucht daarboven dikker is dan we verwachtten. Begrijp je?”

“Om eerlijk te zijn, nee. Maar als jullie er tevreden mee zijn neem ik er voorlopig genoegen mee. Langzamerhand begin ik op de kennis van jullie Vliegers te vertrouwen. Maar theorie of geen theorie, wat betekent dit voor ons in de praktijk? Die helling beklimmen tegen die wind in zal geen grap zijn.”

“Ik vrees dat het niet anders kan. De wind zal tenslotte wel gaan liggen, maar ik denk dat het een paar maanden duurt voor de kom leeg is — een paar Aardse jaren. Als je maar enigszins kunt, Barl, is het geloof ik de moeite waard om meteen maar te gaan klimmen.”

Barlennan dacht na. Aan de Rand zou zo’n orkaan een Meskliniet natuurlijk compleet optillen en in een paar seconden uit het gezicht doen verdwijnen; maar aan de Rand kon zo’n wind nooit ontstaan, omdat de lucht die in de kom was gevangen daar maar een fractie van zijn gewicht zou hebben. Zoveel begreep zelfs Barlennan er al van. “Wij gaan nu,” zei hij abrupt in de radio, en draaide zich om om orders uit te delen aan zijn bemanning.

De Bree werd naar de overkant van de rivier gebracht. Daar werd hij helemaal uit het water getrokken en met kabels vastgelegd aan staken — zo dicht bij de aardverschuiving groeiden geen planten die als anker konden dienen. Vijf zeelieden werden uitgezocht om bij het schip te blijven; de overigen trokken hun harnas aan, bonden de touwen van hun pakken aan het harnas vast en gingen op weg naar de helling.

Een tijd lang hadden ze geen last van de wind; Barlennan naderde de waaier van puin van opzij. Dichtbij bestond deze uit tamelijk fijne deeltjes: zand en heel kleine kiezelstenen, naarmate ze hoger klommen werden de stenen steeds groter. Iedereen begreep waarom dit zo was: de wind kon de kleinste deeltjes het verst meenemen. Ze maakten zich allemaal wat ongerust over de afmetingen van de keien waarover ze in de kloof zouden moeten klimmen.

Het kostte slechts een paar dagen om de zijkanten van de opening in de muur te bereiken. De wind was hier wat sterker; een paar meter verder kwam hij om de hoek heensuizen met een gebrul dat het spreken steeds moeilijker maakte. Nu en dan voelden ze een luchtwerveling die hun een voorproefje gaf van wat ze te wachten stond; doch Barlennan stond maar even stil. Toen hij had nagegaan of zijn pak vlak achter hem en stevig aan zijn harnas zat vermande hij zich en kroop hij vooruit de windstroom in. De anderen volgden zonder aarzelen.

Hun ergste vrees werd niet bewaarheid; ze hoefden geen grote rotsblokken te beklimmen. Die waren er wel, maar de onderzijden ervan waren bijna helemaal bedekt door een talud van kleiner materiaal dat die betrekkelijk beschutte plaatsen was ingejaagd door de constante wind. Deze taluds overlapten elkaar meestal; en waar dat niet het geval was konden ze steeds dwars op de wind van het ene naar het andere komen. Hun weg was moeizaam, maar langzaam klommen ze hoger.

De oorspronkelijke opvatting dat de wind niet echt gevaarlijk was moesten ze herzien. Een van de matrozen kreeg honger, bleef staan in wat hij aanzag voor een schuilplaats, en probeerde een stuk voedsel uit zijn pak te halen; een werveling rondom die beschuttende rots, waarschijnlijk juist veroorzaakt door zijn aanwezigheid die het evenwicht verstoorde dat na maanden en jaren door de gestaag waaiende wind was bereikt, kreeg vat op het open pak. Dit werkte als een parachute en trok de onfortuinlijke eigenaar uit zijn schuilplaats en de helling af. In een oogwenk was hij in een wolk van opstuivend zand uit het gezicht verdwenen. Zijn makkers wendden het hoofd af. Een val van vijftien centimeter bij deze zwaartekracht kon dodelijk zijn, en hun kameraad zou vele malen vijftien centimeter vallen voor hij beneden was. En als hij niet daardoor werd gedood, dan gebeurde dat wel door zijn eigen gewicht van een paar honderd kilo dat hard en snel genoeg tegen de rotsen schuurde. De overlevenden zetten hun voeten extra schrap en gaven alle gedachten aan eten op tot ze de top bereikten.

Keer op keer kwam de zon voor langs en scheen hun dan door de kloof tegemoet. Keer op keer kwam hij achter hen op en belichtte de nauwe opening dan van tegenovergestelde zijde. En elke keer als de rotsen rondom hen weer oplichtten onder de zonnestralen waren ze een stuk hoger op de lange heuvel gekomen; telkens voelden ze dat de wind wat minder krachtig was wanneer hij langs hun lange lichamen blies. De kloof werd zichtbaar breder en de helling minder steil. Toen konden ze zien dat de klif zich naar voren en opzij opende; tenslotte werd de weg bijna horizontaal en konden ze de brede hoogvlakte voor zich zien liggen. De wind was nog steeds krachtig, maar niet dodelijk; en toen Barlennan naar links afboog werd hij nog zwakker. Hier had hij niet een bepaalde richting, zoals meer naar beneden; hij kwam van alle kanten op de kloof af, maar juist hierdoor nam hij snel in kracht af naarmate ze de kloof verder achter zich lieten. En eindelijk voelden ze zich veilig genoeg om halt te houden en hun pakken te openen. Ze genoten van hun eerste maaltijd in driehonderd dagen — een lange tijd om te vasten, zelfs voor een Meskliniet.